This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Organen en Cellen
Herhaling voor P.W. T3
Slide 1 - Slide
Doel van deze les:
Je weet wat en hoe je moet leren voor het P.W. van na de vakantie.
Programma
Inleiding
Nakijken
Oefenen met vragen
Leerwerk in classroom
Maken D-toets
Afsluiting
Slide 2 - Slide
Nakijken
Wat?
Nakijken Upload 3.3 en 3.4
Nakijken werkblad 3.2 en 3.4
Hoe?
Met de nakijkmodellen in classroom
Tijd?
15 min
Klaar?
Oefenen met begrippen (Quizlet) in classroom
timer
15:00
Slide 3 - Slide
Oefenen met vragen
Slide 4 - Slide
wat is een orgaanstelsel?
A
dat zijn verschillende bloedvaten en organen die samenwerken
B
Dat zijn organen die met elkaar samenwerken
C
dat zijn organen en longen die samenwerken
D
dat zijn organen en het hart die samen werken
Slide 5 - Quiz
Je borstholte en je buikholte worden gescheiden door
A
je middenrif
B
de aorta
C
het buikvlies
D
het borstbeen
Slide 6 - Quiz
In je borstholte liggen meer organen dan in je buikholte
A
goed
B
fout
Slide 7 - Quiz
Dunne darm
Borstholte
Longen
Maag
Lever
Dikke darm
Spier
Buikholte
Hart
Slokdarm
Slide 8 - Drag question
Spierweefsel
A
B
C
Slide 9 - Quiz
Vacuole
Celkern
Cytoplasma
Celmembraan
Celwand
Slide 10 - Drag question
Een leerling bekijkt twee preparaten. Op één van de preparaten is een eicel van een giraffe te zien. Op de ander zie je de opperhuid van een Acacia plant.
A
Eicel van de giraffe
B
Opperhuid Acacia
C
Beide preparaten
D
Beide preparaten niet
Slide 11 - Quiz
Met cijfer 4 wordt een nier aangegeven. Is dit de linker nier of de rechter nier?
A
Links
B
Rechts
Slide 12 - Quiz
Welk orgaan wordt aangegeven met het cijfer 1?
A
Long
B
Maag
C
Hart
D
Lever
Slide 13 - Quiz
Wat moet je leren voor de toets?
T3 Organen en Cellen (bs 1, 4 en 5)
Aantekeningen
Werkbladen
Upload 3.1 t/m 3.4
> Zie classroom voor tips en oefenmateriaal
Slide 14 - Slide
Welke tip kun jij geven bij het leren voor biologie?
Slide 15 - Open question
Hoe goed ben je nu al voorbereid op de toets voor biologie (dus nog zonder te leren)
Heel goed! Ik ga niet meer zoveel leren
Best goed. Ik ga nog wel de stof goed doornemen
Ik twijfel. Ik ga goed leren en hoop dat ik na de vakantie alles weet.
Niet zo goed. Ik ga veel tijd besteden aan het leren.
Slecht. Ik moet echt nog veel tijd steken in deze theorie en zal hier veel tijd mee kwijt zijn.