Grammatica H3 / Instructie

Grammatica H3 / Instructie
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica H3 / Instructie

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 3a
Je gaat nu zelf een instructie schrijven.
Je mag kiezen uit de onderstaande opdrachten.
Je schrijft een instructie voor:
  • je opa/oma over hoe je een Whatsapp-bericht moet sturen, met een emoji;
  • een klasgenoot over hoe je een fietsband moet plakken;
  • een kind van 8 jaar over hoe je het spel kwartetten speelt;
  • een volwassene over hoe je op de fiets naar school komt (je route).




Slide 2 - Slide

Bekijk voordat je gaat schrijven nog een keer het 'Stappenplan instructie schrijven' op de vorige slide.

 Vergeet niet: pas je taalgebruik aan aan je doelgroep en zorg voor een aantrekkelijke lay-out.
Een instructie schrijven
Wanneer je een intstructie gaat schrijven is het belangrijk om te bedenken in welke volgorde je de informatie zet.

  • Met welke informatie begin je?
  • Welke informatie schrijf je daarna?
  • Met welke informatie eindig je?

Slide 3 - Slide

Je hebt net zelf gemerkt hoe het is om iets zonder en met een instructie te doen.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 5 - Open question

This item has no instructions

ZINSDELEN

werkwoordelijk gezegde



Alle werkwoorden in een zin die samen iets over het onderwerp zeggen, noem je het werkwoordelijk gezegde (wg).



Slide 6 - Slide

This item has no instructions

ZINSDELEN

werkwoordelijk gezegde



Soms is het werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord 

(de persoonsvorm), soms zijn het er meer. Bijvoorbeeld:


- Leonie kijkt naar buiten.

- Leonie heeft naar buiten gekeken

- Leonie wil graag naar buiten kijken.


Slide 7 - Slide

This item has no instructions

ZINSDELEN

werkwoordelijk gezegde



De persoonsvorm is altijd onderdeel van het 
werkwoordelijk gezegde.

werkwoordelijk gezegde =
persoonsvorm + alle andere werkwoorden

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Noem het wg in de volgende zin:
Ronald is zijn proefwerk aan het leren.

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

Noem het wg in de volgende zin:
Hij probeert het antwoord te raden.

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

Noem het wg in de volgende zin:
Sharona telt de seconden af.

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk donderdag 30 maart
3.7 Grammatica 1, 3 en 4
Even in Talent Online kijken samen!
Lezen: boek of tijdschrift mee

Ben je klaar? Maak 5

Slide 14 - Slide

This item has no instructions


Opdracht








Grammatica - zinsdelen

- Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zinnen?
- Schrijf het op papier 

1. Sal maakte een salto op de bank.
2. Nisrine en Emma waren ondanks de avondklok uitgegaan.
3. Denise verveelde zich de hele vakantie.
4. Waar voetbalde Sonny afgelopen seizoen?
5. Feline heeft een schitterende presentatie gegeven.
6. Ieder weekend zijn Bengt en Abby aan het volleyballen.
timer
3:00

Slide 15 - Slide

This item has no instructions


Opdracht








Grammatica - zinsdelen

- Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zinnen?


1. Sal maakte een salto op de bank.
2. Nisrine en Emma waren ondanks de avondklok uitgegaan.
3. Denise verveelde zich de hele vakantie.
4. Waar voetbalde Sonny afgelopen seizoen?
5. Feline heeft een schitterende presentatie gegeven.
6. Ieder weekend zijn Bengt en Abby aan het volleyballen.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Zoek het werkwoordelijk gezegde

Hans en Marije gaan voor de tweede keer dit jaar op vakantie.
A
gaan
B
gaan op vakantie
C
op vakantie

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Zoek het werkwoordelijk gezegde

Hebben de varkens alles opgegeten?
A
hebben
B
hebben opgegeten
C
de varkens

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Zoek het werkwoordelijk gezegde

Mira en Sil zijn een muurtje aan het metselen.
A
zijn
B
zijn metselen
C
zijn aan het metselen

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Zoek het werkwoordelijk gezegde

Morgen ga ik echt mijn huiswerk maken.
A
ga
B
ga maken
C
ga huiswerk maken

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Zoek het werkwoordelijk gezegde

Morgen bel ik mijn moeder op.
A
bel
B
bel op
C
ik

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Zoek het werkwoordelijk gezegde

Welke idioot heeft dat plan verzonnen?
A
Welke idioot
B
heeft
C
heeft verzonnen

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions