Thema 5 les 14

Thema 5 les 14
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 8

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Thema 5 les 14

Slide 1 - Slide

Lessen dit thema
Onvoltooide en voltooide tijd

Betrekkelijke voornaamwoorden

Onderwerp en werkwoordelijk gezegde

Zin met een voltooid deelwoord

Slide 2 - Slide

voltooide tijd 

Het is al klaar / het is gebeurd

Er is een hulpwerkwoord hebben/zijn

Er staat een voltooid deelwoord in. 

Slide 3 - Slide

Onvoltooide tijd 
Het is nog niet klaar/afgerond.

Er staat een zelfstandig werkwoord
--> het is een handeling

Er staat geen voltooid deelwoord in. 

Slide 4 - Slide

de 4 opties: 

  • onvoltooid tegenwoordige tijd
  • onvoltooid verleden tijd  
  • Voltooid tegenwoordige tijd
  • Voltooid verleden tijd. 

Slide 5 - Slide

tegenwoordige of verleden tijd
Kijk naar de persoonsvorm. 
Ik kijk naar de tv.
Ik keek naar de tv.

Ik heb naar de tv gekeken.
Ik had naar de film gekeken.

Slide 6 - Slide

Stappenplan
Stap 1
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Stap 2
Is er een voltooid deelwoord? 
--> onvoltooid (geen voltooid deelwoord) of voltooid (wel voltooid deelwoord)

Stap 3
Staat de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd of verleden tijd?


Slide 7 - Slide

In welke tijd staat deze zin.
Per slot van rekening is zijn huis al jaren niet gerenoveerd
A
Onvoltooid tegenwoordige tijd
B
Onvoltooid verleden tijd
C
Voltooid tegenwoordige tijd
D
voltooid verleden tijd

Slide 8 - Quiz

Ik heb mijn moeder geholpen met de afwas.

Slide 9 - Open question

Ik ga vandaag naar het voetbalveld.

Slide 10 - Open question

Pietje ging vaak bij zijn broertje kijken.

Slide 11 - Open question

Betrekkelijke voornaamwoorden
Verwijswoorden

Is het nou die, dat of wat??

Slide 12 - Slide

Dat
Die
Wat
verwijst naar een het-woord
Verwijst naar een de-woord
Verwijst naar een zin
Na een woord over hoeveelheid
Na een woord met de overtreffende trap

Slide 13 - Slide

Dat is het gekste ... ik mij kan herinneren.
A
Dat
B
Die
C
Wat

Slide 14 - Quiz

Ik las een artikel over een aardbeving ... in Turkije plaatsvond.
A
Dat
B
Die
C
Wat

Slide 15 - Quiz

HET VOLTOOID DEELWOORD

- heeft altijd een ander werkwoord nodig

- begint vaak met ge- (soms met be- of ver-)

- eindigt op -en of op en -d of -t


Dat hebben de jongens mooi gemaakt

Schiet op! De les is al begonnen

Bijvoorbeeld

Slide 16 - Slide

Voltooid Deelwoord
Een voltooid deelwoord begint vaak met
be-, ge-, ver- of ont-.

Een voltooid deelwoord eindigt op: 
Zwakke werkwoorden: -t of -d
Sterke werkwoorden: -t of -en en soms -d

Slide 17 - Slide

HET VOLTOOID DEELWOORD  

laatste letter: -t of een -d


Gebruik de verlengproef om te horen of je

een -t of een -d aan het eind  moet schrijven.


Je maakt het voltooid deelwoord met een t-klank langer met -e.

Je hoort dan of je een -t of een -d moet schrijven.



Slide 18 - Slide

Stappenplan
1) Vind de persoonsvorm

2) Maak er een voltooid deelwoord van
Ik heb/het is......

3) Kijk naar het OW en vul het juiste hulpwerkwoord in.

4) Lees je zin na. Klopt het?

Slide 19 - Slide

Hij schrikt erg.

Slide 20 - Open question

De lava verschroeit de boom.

Slide 21 - Open question

Werkwoordelijk Gezegde
= Alle werkwoorden uit de zin

Stappenplan:
Stap 1: Vind de persoonsvorm


Stap 2: Zijn er andere werkwoorden in de zin.

Slide 22 - Slide

Onderwerp
Als je het gezegde weet, dan kun je ook het onderwerp vinden.
Dit doe je door de vraag te stellen:
wie/wat + gezegde?

Peter heeft het cadeau aan Maartje gegeven.


Slide 23 - Slide

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin:

De kat loopt door de tuin te sluipen.

Slide 24 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin:

Meneer staat de les uit te leggen.

Slide 25 - Open question

Schrijf het OW en het werkwoordelijk gezegde op:
De tsunami heeft ontzettend veel schade aangericht.

Slide 26 - Open question

Schrijf het OW en het werkwoordelijk gezegde op:
De mensen hebben daar veel ellende te verwerken.

Slide 27 - Open question

Opdracht 1
Zin 2 t/m 7 maken

1) OW en gezegde opschrijven
2) Persoonsvorm onderstrepen
3) ott/ovt/vtt/vvt erachter schrijven

Slide 28 - Slide

Opdracht 2
Zin 2 t/m 7 maken

1) Bedenk welk betrekkelijk voornaamwoord (die, dat of wat) in de zin moet.
2) Schrijf de zin op met een voltooid deelwoord.
3) Onderstreep het betrekkelijk voornaamwoord.

Slide 29 - Slide

Mocht je het vandaag niet afkrijgen dan is er morgen nog tijd.

Je mag samenwerken.

Slide 30 - Slide

Ik verwacht dat ik ... % goed kan maken.
0100

Slide 31 - Poll