Proeftoets Taalverzorging leerjaar 2 MH

Proeftoets Taalverzorging leerjaar 2 MH
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Proeftoets Taalverzorging leerjaar 2 MH

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Bestaat deze zin uit twee hoofdzinnen of uit een bijzin en een hoofdzin?

Toen Marloes haar nieuwe telefoon had aangezet, werkte het touchscreen niet goed.
A
Twee hoofdzinnen
B
Bijzin en hoofdzin

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions


Welk deel van de zin is de bijzin?

Omdat ik nog planten moest kopen, kwam ik te laat.
A
Omdat ik nog planten moest kopen
B
kwam ik te laat

Slide 3 - Quiz

Antwoord A: omdat ik nog planten moest kopen.
Benoem samen de persoonsvorm, het onderwerp en het voegwoord.
Kan je 'niet' tussen ow en pv zetten?
Doe dit bij de hoofdzin en bij de bijzin.
Welke zin klopt? (hoofdzin +hoofdzin)
A
Ik werk in Breda, maar ik wil er wel wonen.
B
Ik werk in Breda, daardoor moet ik elke dag reizen naar breda.
C
Ik werk in Breda, omdat ik niks anders kan vinden.
D
Ik werk in Breda, omdat ik dat leuk vind.

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Zij / heeft / de brugklas / een les grammatica/ gegeven. 
Mevrouw van Hooff heeft de brugklas een les grammatica gegeven. 
Mevrouw van Hooff heeft de brugklas een les grammatica gegeven
Mevrouw van Hooff heeft de brugklas een les grammatica gegeven. 
Mevrouw van Hooff heeft de brugklas een les grammatica gegeven. 
Mevrouw van Hooff heeft de brugklas een les grammatica gegeven. 
werkw. gezegde
onderwerp
persoonsvorm
zinsdelen
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp

Slide 5 - Drag question

This item has no instructions

Bedenk 1 zin met een onderwerp en een lijdend voorwerp.

Slide 6 - Open question

This item has no instructions


Zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik heb een ijsje uit de diepvries gepakt.   
A
heb = zww gepakt = zww
B
heb = hww gepakt = hww
C
heb = hww gepakt = zww
D
heb = zww gepakt = hww

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Een lastige: welke zin heeft een naamwoordelijk gezegde en dus een koppelwerkwoord?
A
Hij blijft dit jaar profvoetballer.
B
Hij blijft dit jaar voetballen.

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Ik heb tegen de bal geschopt.

Het zelfstandig werkwoord is:
A
geschopt
B
tegen
C
ik
D
heb

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions


Ik heb dat altijd al willen kopen.

Wat zijn de hulpwerkwoorden?
A
heb
B
heb, willen
C
kopen
D
heb, willen, kopen

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Wat is kenmerk van een hulpwerkwoord?
A
helpt het belangrijkste werkwoord in de zin
B
kan als enig werkwoord in een zin staan
C
belangrijkste werkwoord in een zin

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Maak één zin met de volgende werkwoord. Zet een streep onder het hulpwerkwoord.
Gewerkt-heeft

Slide 12 - Open question

This item has no instructions


werkwoordspelling verleden tijd: starten
A
Gisteren starte de wedstrijd om drie uur.
B
Gisteren startten de wedstrijd om drie uur.
C
Gisteren startte de wedstrijd om drie uur.
D
Gisteren starten de wedstrijd om drie uur.

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Werkwoordspelling (tt)
Hij (vinden) het leuk om te sporten.
A
vindt
B
vinden
C
vind
D
vint

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Vul het voltooid deelwoord in:

Die dj heeft me [interviewen].
A
geïnterviewd
B
geïnterviewt

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het voltooid deelwoord van:

gebeuren
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Leestekens.
Welke zin heeft alle leestekens goed?
A
Ga jij smorgens op de fiets naar de supermarkt?
B
Ga jij 's morgens op de fiets naar de supermarkt.
C
Ga jij 's morgens op de fiets naar de supermarkt?
D
Ga jij s' morgens op de fiets naar de supermarkt?

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Kloppen de leestekens?
A
Rosie zei: 'Wie gaat er mee naar de Mac?'
B
Rosie zei Wie gaat er mee naar de Mac?
C
Rosie zei: Wie gaat er mee naar de Mac?
D
Rosie zei 'Wie gaat er mee naar de Mac?'

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Beide of beiden?

De bedrijven gingen ... verhuizen.
A
beiden
B
beide

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions


Lees beide / beiden hoofdstukken.
A
beide
B
beiden

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

(Beide/beiden) kwamen te laat in de les.
A
beide
B
beiden

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de juiste schrijfwijze van de samentrekking?
A
oude- en nieuwe schoenen
B
oude en nieuwe schoenen
C
oude- en nieuweschoenen
D
oude- en nieuwe-schoenen

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de juiste samentrekking?
brommerstalling en fietsenstalling
A
brommer en fietsenstalling
B
-stalling en fietsenstalling
C
brommer- en fietsenstalling
D
brommerstalling en -stalling

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Noteer het signaalwoord. Is het opsomming, conclusie of oorzaak-gevolg?

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

Wat is het signaalwoord in het onderstaande stukje:

Verslaafd aan je smartphone?
Zet je data en wifi op je telefoon uit. Hierdoor krijg je geen berichten meer binnen.

A
Hierdoor - signaalwoord oorzaak-gevolg
B
aan - signaalwoord conclusie
C
op - signaalwoord opsomming
D
binnen - signaalwoord tegenstelling

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het vaste voorzetsel?
Houden .....
A
in
B
met
C
van
D
aan

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het vaste voorzetsel?
Behoefte hebben....
A
om
B
aan
C
naar
D
op

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het vaste voorzetsel?
Hij wil ... je praten.
A
voor
B
over
C
met
D
over

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Welke zin bevat een dubbele ontkenning?

A
Ik ben niet ontevreden
B
Hij heeft een brief geschreven
C
We gaan morgen naar het strand
D
Zij leest niet graag boeken

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Hij is even oud ____ zijn tweelingbroer.
A
dan
B
als

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Ik ben even oud als/dan zij/haar.
A
als zij
B
als haar
C
dan zij
D
dan haar

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Hij is groter als/dan zij.
A
als
B
dan

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Hier ... de schatten begraven
A
liggen
B
leggen

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Dat bijbaantje heeft Olle bemachtigd met behulp/de hulp van mijn oom.
A
behulp
B
de hulp

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent het voorvoegsel 'hyper-'?
A
tegen
B
voor
C
van vroeger, voormalig
D
heel erg

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Tips voor het leren
  • Bekijk de doelen uit Taalverzorging
  • Maak de zelftoetsen
  • Ga online oefenen op websites als: Juf Melis spelling, grammatica
  • Cambiumned spelling, grammatica

Slide 36 - Slide

This item has no instructions