Interpunctie

Wat is interpunctie?
  • Interpunctie is het gebruik van leestekens in een tekst.
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wat is interpunctie?
  • Interpunctie is het gebruik van leestekens in een tekst.

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat is het doel van interpunctie?
A
Leestekens?
B
Om een boodschap beter over te brengen.
C
Goed lezen is belangrijk!

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Een komma zet je ...
A
Tussen twee persoonsvormen
B
Tussen twee verbindingswoorden
C
Tussen twee moeilijke woorden
D
Tussen delen van een opsomming

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Na een dubbele punt schrijf je in principe altijd een.....
A
hoofdletter
B
kleine letter

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Een puntkomma gebruik je bij
A
Een uitleg
B
Een voorbeeld
C
Een opsomming waar al komma's staan
D
Een citaat

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Waar komt de puntkomma?

Zij heeft een nieuw kapsel het staat haar heel goed.
A
Na "kapsel"
B
Na "het"
C
Na "haar"
D
Na "heel"

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

In welke zin is de punt komma goed gebruikt?
A
We hebben een fijne vakantie gehad; vooral de eerste weken hebben we ons goed vermaakt.
B
Ik hou van rekensommen en; ik vind het makkelijk.

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Je gebruikt een dubbele punt bij...
A
een opsomming
B
een verklaring
C
een citaat

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Achter welk woord staat de dubbele punt?
De dag begint altijd met een heel ritueel opstaan, douchen, aankleden, ontbijten en naar school.

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

Waar hoort de dubbele punt?
Stef zei 'Daar komen apen, beren en luipaarden aan!'
A
Stef:
B
zei:
C
komen:

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de apostrof?
A
;
B
/
C
'
D
"

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer gebruik je een apostrof?
A
Als één of meer letters zijn weggelaten
B
bij bezitsaanduidingen
C
na cijfers en afkortingen
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Apostrof of niet?


A
Karins handtas
B
Karin's handtas
C
Karins' handtas
D
Karins's handtas

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Apostrof of niet?
A
cdtje
B
cd'tje

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Waar schrijf je een apostrof?
A
Tims vader
B
Lisas vader

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de functie van een uitroepteken?
A
De zin vragend maken
B
De zin extra nadruk geven
C
De zin uitschreeuwen
D
De zin fluisteren

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

“Stilte!”, riep de docent.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quiz

Als de zin begint met het citaat, vervalt de punt (het vraagteken of het uitroepteken blijft staan), en wordt het citaat gevolgd door een komma. Na een vraagteken of uitroepteken kan die komma weggelaten worden, maar dat hoeft niet. Het voordeel van het schrijven van deze komma is dat de lezer meteen ziet dat de zin nog niet is afgelopen.
Wanneer gebruik je een komma? Meerdere antwoorden mogelijk, maar je kunt er maar 1 selecteren.
A
opsomming
B
einde van een zin
C
tussen 2 persoonsvormen
D
voor of na een aanspreking

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Een komma geeft aan dat:
A
er een nieuwe zin komt
B
je even moet wachten voor je verder leest
C
dat er een nieuwe alinea komt

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Wel of geen komma?
A
Toen ze thuis kwam, zag ze dat de lamp al brandde.
B
Toen ze thuis kwam zag ze dat de lamp al brandde.

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Aanhalingstekens of geen aanhalingstekens?
A
Hij zei: "Ik ben cool"
B
Hij zei: Ik ben cool.

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Wat is juist?
Een uitroepteken
A
gebruik je na een bevel
B
Alle drie zijn goed
C
staat voor het aanhalingsteken
D
gebruik je na een uitroep

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Aanhalingstekens gebruik je bij...
A
Tussen hoofdzin en bijzin
B
Bij een citaat
C
Bij een opsomming
D
Geen van drie

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de directe rede?
A
Als je letterlijk opschrijft wat iemand zegt.
B
Als je redelijke taal gebruikt.

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een indirecte rede?
A
De vrouw zei: "Nooit."
B
Ik heb gezegd dat ik dat niet zou doen.
C
De leraren zeiden:"Dat doen we."
D
De scheikundige zegt: "Dat klopt helemaal."

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Dubbele punt
Aanhalingstekens
Puntkomma
Voor een directe rede. 
Als je een woord anders moet opvatten. 
Voor opsommingen
Als je precies opschrijft wat iemand gezegd heeft. 
Tussen 2 zinnen die sterk bij elkaar horen. 

Slide 26 - Drag question

This item has no instructions

Herschrijf de zin en plaats de apostrof ('), komma en aanhalingstekens (") op de goede plaatsen -->
t Regent zei mn vriend

Slide 27 - Open question

This item has no instructions

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Wat blijft je bij van interpunctie?

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 3 ( in Teams)

Slide 30 - Slide

This item has no instructions