Les 5 (16/10)

Wat gaan we vandaag doen?
Warm-up
bespreken leestaak
woorden en grammatica




1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsEnseignement Secondaire

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 75 min

Items in this lesson

Wat gaan we vandaag doen?
Warm-up
bespreken leestaak
woorden en grammatica




Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Warm up


https://www.youtube.com/watch?v=FxYVCoTszDQ




Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Warm-up
Internettaal versus Nederlandse taal

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Warm-up
Weet jij hoe je de volgende internettrens in correct Nederlands zegt?

“Ik ga stuk 😂” 

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Warm-up
Ik moet heel hard lachen 
typisch online

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Warm-up
“Bro, dit is cap 💀” 

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Warm-up
→ “Dat klopt echt niet.”
(Engels leenwoord: liegen / geen leugen) TikTok-invloed

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Warm-up


“Hij is echt main character”

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Warm-up

Iemand die zich als hoofdpersoon gedraagt van Engelse trend

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Warm-up

“Skibidi toilet” 

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Warm-up



(zinloze trendnaam) voorbeeld van virale internettaal

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk
Paragraaf 1.3
 Leestaak opdr. 20 t/m 23

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

In de les
blz. 34 woordenschat
paragraaf woorden 
https://quizlet.com/fr/1090161339/woordenlijst-15-3havo-flash-cards/?funnelUUID=fbf8960d-a63d-45c1-8ed7-63dbaa11f792

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Woorden

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Wat zijn samenstellingen?


Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Samenstelling

  • Een samenstelling is woord dat gevormd wordt door twee of drie woorden aan elkaar te plakken.

  • Alle delen (twee of meer) kunnen zelfstandig voorkomen.

  • Vaak twee zelfstandignaamwoorden.
    Soms ook een combinatie van zelfstandignaamwoord met een bijvoeglijknaamwoord, telwoord, werkwoord of afkorting.
    Bijvoorbeeld:
  • Boekenkast. Boek en kast zijn woorden die ook los van elkaar gebruikt worden.



Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Meerledige samenstelling


  • Een samenstelling die uit meer dan twee delen bestaat.

  • Door een spatie in een meerledige samenstelling, verandert de betekenis

  • Bijvoorbeeld:
  • Langebaanschaatser
    Lange slaat op baan
  • Lange baanschaatser
    Lange slaat op de schaatser



Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Synoniemen

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

wat het verschil is tussen
de volgende twee zinnen?
Lucas is mooi.
Lucas is knap.

Slide 19 - Mind map

Vragen aan de leerlingen wat het verschil is tussen de twee zinnen... 

Hun antwoorden verschijnen aan bord.

Aan de hand van hun antwoorden uitleggen dat mooi en knap hetzelfde betekenen en deze dus synoniemen zijn
Wat zijn synoniemen?

  • Synoniemen zijn twee verschillende woorden die 'ongeveer' hetzelfde betekenen
  • Bijvoorbeeld: gelukkig en blij

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Waarom gebruik je synoniemen?

Slide 21 - Open question

  • Herhaling valt weg
  • Je kan een tekst aantrekkelijker maken
Waarom gebruik je synoniemen?
  • Herhaling van dezelfde woorden vermijden
  • Een tekst aangenamer maken om te lezen
  • Het meest passende woord voor een tekst vinden

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Wat is het juiste synoniem voor
DAPPER?
A
Groot
B
Vlug
C
Moedig
D
Slim

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het juiste synoniem voor
Aardig?
A
raar
B
Vlug
C
prachtig
D
vriendelijk

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het juiste synoniem voor
ENERGIEK?
A
actief
B
amusant
C
groot
D
lelijk

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

groot
amusant
intelligent
fit
enorm
leuk
slim
gezond

Slide 26 - Drag question

This item has no instructions

kijk en luister
blz. 55

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Wat is het meewerkend voorwerp (mv)?
A
De ontvanger van de actie
B
De werkwoordgroep
C
De bijwoordelijke bepaling
D
Het onderwerp

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Wat beschrijft een bijwoordelijke bepaling (bwb)?
A
Het lijdend voorwerp
B
De omstandigheden van de actie
C
Het onderwerp
D
De persoon die handelt

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het lijdend voorwerp (lv)?
A
De bijwoordelijke bepaling
B
De werkwoordgroep
C
Het onderwerp
D
Wat of wie wordt geraakt

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het onderwerp (o) in de zin?
A
De werkwoordgroep
B
Het meewerkend voorwerp
C
Het lijdend voorwerp
D
De persoon of zaak die iets doet

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de wg in de zin?
A
De werkwoordgroep
B
De bijwoordelijke bepaling
C
Het lijdend voorwerp
D
Het onderwerp

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de bijwoordelijke bepaling in: 'Ze zwemt snel in het zwembad.'?
A
in het zwembad
B
zwemt
C
snel
D
Ze

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het meewerkend voorwerp in: 'Hij geeft zijn vriend een cadeau.'?
A
Hij
B
cadeau
C
zijn vriend
D
geeft

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het lijdend voorwerp in de zin: 'Zij leest een boek.'?
A
leest
B
Zij
C
boek
D
een boek

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het onderwerp in de zin: 'De kat vangt een muis.'?
A
muis
B
De kat
C
vangt
D
een

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de persoonsvorm in de zin: 'Hij loopt naar school.'?
A
naar
B
school
C
loopt
D
Hij

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Les 5 (16/10)

Slide 38 - Slide

This item has no instructions