Berekeningen molariteit oefenen

Berekeningen molariteit oefenen
1 / 22
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

Berekeningen molariteit oefenen

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Oefening 1
Bereken [ethanol] als je 0,30 mol ethanol met water aanvult tot een volume van  2,0 L.

Slide 3 - Slide

Oefening 1
Bereken [ethanol] als je 0,30 mol ethanol met water aanvult tot een volume van 2,0 L.

 [ethanol] = 0,30 mol / 2,0 L
 [ethanol] = 0,15 M


Slide 4 - Slide

Oefening 2
Bereken [HCOOH] als je 4,0 gram HCOOH oplost in water. 
Het totale volume is 250 mL.

Slide 5 - Slide

Oefening 2
Bereken [HCOOH] als je 4,0 gram HCOOH oplost in water. 
Het totale volume is 250 mL.

De molaire massa van HCOOH is 12,01 + 2x1,008 +16,00 =46,026 g/mol
4,0 gram / 46,026 g/mol = 0,0869 mol

[HCOOH] = 0,0869 mol /0,250 L
[HCOOH] = 0,35 mol/L



Slide 6 - Slide

Oefening 3
Bereken het aantal mol waterstofperoxide dat aanwezig is in 200 mL 0,15 M waterstofperoxide-oplossing.

Slide 7 - Slide

Oefening 3
Bereken het aantal mol waterstofperoxide dat aanwezig is in 200 mL 0,15 M waterstofperoxide-oplossing.

0,15 mol/L x 0,200 L = 0,030 mol waterstofperoxide.



Slide 8 - Slide

Oefening 4
Bereken hoeveel mg waterstofperoxide (H2O2) aanwezig is in 30 mL 0,12 M waterstofperoxide-oplossing. Geef je antwoord in het juiste aantal significante cijfers.

Slide 9 - Slide

Oefening 4
Bereken hoeveel mg waterstofperoxide (H2O2) aanwezig is in 30 mL 0,12 M waterstofperoxide-oplossing. Geef je antwoord in het juiste aantal significante cijfers.

0,030 L x 0,12 mol/L = 0,0036 mol H2O2
0,0036 mol x 34,015 g/mol = 0,122 g H2O2
0,122 g = 1,2.102 mg H2O2



Slide 10 - Slide

Oefening 5
40 mmol azijnzuur is aanwezig in 200 mL oplossing. 
Bereken de [azijnzuur].

Slide 11 - Slide

Oefening 5
40 mmol azijnzuur is aanwezig in 200 mL oplossing. 
Bereken de [azijnzuur].

40 mmol = 0,040 mol
[azijnzuur] = 0,040 mol/0,200 L
[azijnzuur] = 0,20 M.



Slide 12 - Slide

Oefening 6
Bereken hoeveel kg NH3 nodig is om 10 L te maken van een oplossing met [NH3]= 8,1 M. Geef je antwoord in het juiste aantal significante cijfers.

Slide 13 - Slide

Oefening 6
Bereken hoeveel kg NH3 nodig is om 10 L te maken van een oplossing met [NH3]= 8,1 M. Geef je antwoord in het juiste aantal significante cijfers.

10 L x 8,1 mol/L = 81 mol NH3
81 mol x 17,031 g/mol = 1380 gram NH3
1380 gram = 1,4 kg NH3.



Slide 14 - Slide

Oefening 7
De concentratie calcium-ionen in een bepaald kalkwater is 0,0300 M

Bereken hoeveel gram vaste stof je overhoudt als je 100 mL van dit kalkwater indampt. Geef eerste de vergelijking van het indampen van dit kalkwater.

Slide 15 - Slide

Oefening 7
Je hebt kalkwater waarin de concentratie calcium-ionen 0,300 M is.
Bereken hoeveel gram vaste stof je overhoudt als je 100 mL van dit kalkwater
indampt. Geef eerste de vergelijking van het indampen van dit kalkwater.

Ca2+ (aq) + 2 OH- (aq) --> Ca(OH)2
0,300 M    :  0,600 M       :    0,300 M

0,300 M x 0,100 L = 0,0300 mol Ca(OH)2
0,0300 x 74,093 g/mol = 2,22 g Ca(OH)2



Slide 16 - Slide

Oefening 8a
Fosforzuur geeft cola zijn krachtige frisse smaak en zorgt dat het de aanwezige aroma's intensiveert. 
Cola bevat 54 mg fosforzuur per 100 mL.

Geef de vergelijking voor het oplossen van fosforzuur.

Slide 17 - Slide

Oefening 8a
Fosforzuur geeft cola zijn krachtige frisse smaak en zorgt dat het de aanwezige aroma's intensiveert. 
Cola bevat 54 mg fosforzuur per 100 mL.

Geef de vergelijking voor het oplossen van fosforzuur.

H3PO4 + H2O --> H3O+ + H2PO4- (aq)

Slide 18 - Slide

Oefening 8b
Fosforzuur geeft cola zijn krachtige frisse smaak en zorgt dat het de aanwezige aroma's intensiveert. 
Cola bevat 54 mg fosforzuur per 100 mL.
Bereken de [H3O+].

H3PO4 + H2O --> H3O+ + H2PO4- (aq)

Slide 19 - Slide

Oefening 8b
Cola bevat 54 mg fosforzuur per 100 mL.
Bereken de [H3O+].

0,054 mg / 97,995 g/mol = 5,5.10-4 mol H3PO4
5,5.10-4 mol / 0,1 L = 5,5.10-3 M H3PO4

H3PO4 + H2O --> H3O+ + H2PO4- (aq)

5,5.10-3 M
5,5.10-3 M

Slide 20 - Slide

Oefening 8
Bereken hoeveel mL water je aan 25 mL 0,10 M ammonia moet toevoegen om 0,010 M ammonia te krijgen.

Slide 21 - Slide

Manier 1:

Er is 0,025 L x 0,10 mol/L = 0,0025 mol NH3.




dus 0,0025x1/0,0010=0,250 L oplossing hebben.
Je had al 25 mL. Dus moet je 250-25=225 mL water toevoegen.


Manier 2:

Als je van 0,10 M naar 0,010 M moet gaan, moet je de oplossing 10 x verdunnen (dus 10x minder geconcentreerd maken)

Het volume moet van 25 mL naar 
10 x 25 = 250 mL gaan. 
Je moet dus 250-25=225 mL water toevoegen.

mol
0,010
0,0025
L
1
?

Slide 22 - Slide