L'adverbe

L'adverbe - Het bijwoord

1 / 10
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

L'adverbe - Het bijwoord

Slide 1 - Slide

Een bijwoord zegt iets over een...

1. Een werkwoord: Les garçons vont régulièrement au cinéma. 

( de jongens gaan regelmatig naar de bioscoop. )

2. Een bijvoeglijk naamwoord: Elle est très sympa.

( zij is erg aardig. )

3. Een ander bijwoord: Il marche trop lentement.

( Hij loopt te langzaam. )

4. De hele zin: Heureusement, nous sommes arrivés à l'heure.

( gelukkig zijn  wij op tijd gekomen. )


Slide 2 - Slide

Vorm van het bijwoord

Het bijwoord maak je door achter het bijvoeglijk naamwoord -ment te zetten.

1. eindigt de mannelijke vorm op een klinker? -> direct -ment erachter. Bijvoorbeeld: vrai - vraiment (waar, echt)


2. eindigt de mannelijke vorm op een medeklinker? -> maak het bijv.nw vrouwelijk en zet -ment erachter.

Bijvoorbeeld: direct - directement (meteen), heureux - heureusement (gelukkig)

Slide 3 - Slide

Eindigt een bijvoeglijk naamwoord op -ent of -ant ?


-ent wordt -emment

-ant wordt -amment


Bijvoorbeeld:

intelligent -> intelligemment

élégant -> élégamment

Slide 4 - Slide

Onregelmatige vormen (p. 64)

Onderstaande bijvoeglijk naamwoorden hebben een onregelmatige vorm voor het bijwoord:

Bijv.Nw                - Bijwoord                                  - Vertaling bijwoord

bon                           bien                                                goed, lekker

meilleur                  mieux                                             beter, lekkerder

mauvais                  mal                                                  slecht

gentil                       gentiment                                    aardig, vriendelijk

long                          longtemps/longuement        lang

rapide                      vite/ rapidement                        snel

Slide 5 - Slide

Test!

Slide 6 - Slide

Waar zegt het bijwoord iets over?
A
hele zin, zelfstandig naamwoord, werkwoord
B
hele zin, werkwoord, ander bijwoord, bijvoeglijk naamwoord
C
lidwoord, onderwerp, ander bijwoord
D
persoonlijk voornaamwoord, werkwoord

Slide 7 - Quiz

Maak van "vrai" een bijwoord.
A
vraiment
B
vrai
C
vraiement
D
vraisement

Slide 8 - Quiz

Maak van "doux" een bijwoord.
A
douce
B
douxment
C
doucement
D
douxement

Slide 9 - Quiz

Maak van absolu een bijwoord
A
absolument
B
absoluement
C
absolutement

Slide 10 - Quiz