Grammatica: werkwoorden

Grammatica
Werkwoorden
1 / 45
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2,3

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Grammatica
Werkwoorden

Slide 1 - Slide

Werkwoorden
Werkwoorden zijn woorden die veranderen als je de zijn in een andere tijd zet, of waar je een van de woordjes ik, jij of je, hij, zij of het, wij, jullie, u of zij of ze voor kunt zetten. 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Opdracht
Schrijf de werkwoorden onder de zin.
Is er sprake van meerdere werkwoorden zet ze
dan onder elkaar bij het antwoord. 

Slide 4 - Slide

De auto reed veel te hard.

Slide 5 - Open question

Die slak kroop wel erg langzaam.

Slide 6 - Open question

Sommige mensen zwemmen zelfs in de winter buiten.

Slide 7 - Open question

Jij moet je fiets nou toch eens maken.

Slide 8 - Open question

Die wilde zwijnen renden er vandoor.

Slide 9 - Open question

De beeldhouwer wilde een kunststuk maken.

Slide 10 - Open question

De kapitein zette koers naar Afrika.

Slide 11 - Open question

Onze tuinman heeft gisteren de bollen in de grond gestopt.

Slide 12 - Open question

Waarom werd jij zo boos?

Slide 13 - Open question

Wij gaan volgende week verhuizen.

Slide 14 - Open question

Klein Jantje koopt een brood.

Slide 15 - Open question

Vader werkt in een garage.

Slide 16 - Open question

Moeder schreef mooie verhalen.

Slide 17 - Open question

Willy gaat elke dag naar school.

Slide 18 - Open question

's Avonds maakt ze haar huiswerk.

Slide 19 - Open question

Om vier uur mag ze altijd nog even buiten spelen.

Slide 20 - Open question

Ze woont in een stille straat.

Slide 21 - Open question

Er reden maar weinig auto's.

Slide 22 - Open question

Regen valt altijd naar beneden.

Slide 23 - Open question

Donkere wolken drijven door de lucht.

Slide 24 - Open question

De storm buldert om ons huis.

Slide 25 - Open question

Hij zal vast wel een paar bomen omblazen.

Slide 26 - Open question

Dat heeft hij al vaker gedaan.

Slide 27 - Open question

Hij woont al jaren in Amsterdam.

Slide 28 - Open question

Er lopen veel mensen op straat.

Slide 29 - Open question

Ze hebben hun paraplu opgestoken.

Slide 30 - Open question

Maar ze moeten hem wel goed vasthouden.

Slide 31 - Open question

De wind trekt hem bijna uit hun handen.

Slide 32 - Open question

Na een paar uur luwt de storm gelukkig.

Slide 33 - Open question

De zon komt weer tevoorschijn.

Slide 34 - Open question

Nog een paar dagen en dan begint de grote vakantie.

Slide 35 - Open question

We hebben een leuke bestemming uitgezocht.

Slide 36 - Open question

We gaan naar het zonnige zuiden.

Slide 37 - Open question

We gaan naar het zonnige zuiden.

Slide 38 - Open question

Daar zijn we een paar jaar geleden ook geweest.

Slide 39 - Open question

De ons bekende camping ligt vlak aan zee.

Slide 40 - Open question

We moeten wel erg lang rijden.

Slide 41 - Open question

Onderweg slapen we in de buurt van Lyon.

Slide 42 - Open question

Dan hebben we het grootste stuk gehad.

Slide 43 - Open question

Ik verheug me er nu al op.

Slide 44 - Open question

Ik zie het warme zand en de blauwe zee al voor me.

Slide 45 - Open question