V2 - K9 - Paragraf E: Grammatik

V2 - Woche 21 - Stunde 1
Berlin
1 / 28
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

V2 - Woche 21 - Stunde 1
Berlin

Slide 1 - Slide

Planung
      
Wiederholung:
  • 4e naamval voorzetsels en persoonlijk voornaamwoord.

Grammatik:
  • 3e naamval voorzetsels en persoonlijk voornaamwoord. 
Ziele

  • Je kunt het persoonlijk en vragend voornaamwoord in de derde naamval gebruiken.

  • Je kunt de voorzetsels met de derde naamval gebruiken.

Slide 2 - Slide

Ken je de voorzetsels met de 4e naamval nog?
door
voor
tegen
zonder 
om
tot
durch 
  für
gegen
ohne
um
bis

Slide 3 - Drag question

Voorzetsels 4e naamval
durch       (door)                               
für              (voor)                   
ohne         (zonder)
um             (met)
bis              (tot)
gegen       (tegen)
entlang     (langs)
Na deze voorzetsels volgt altijd het persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval. Bijvoorbeeld:

Er bekommt ein Geschenkt. - Hij krijgt een cadeau.
Das Geschenkt is für ihn.  - Het cadeau is voor hem.

Ich habe einen Kaffee bestellt. - Ik heb een koffie besteld. 
Ist dieser Kaffee für mich? - Is deze koffie voor mij?

Slide 4 - Slide

Ken je de persoonlijk voornaamwoorden in de 4e naamval nog?
mich
es
uns
euch
sie (mv)
sie (ev)
dich
Sie
ihn
wen?
mij
haar
wij
jou
hen
het
jullie
u
hem
wie?

Slide 5 - Drag question

Persoonlijk voornaamwoord in de 1e en 4e  naamval

1e naamval:
  • ik          jij         hij        zij        het       wij      jullie      zij         u
  • ich       du       er         sie        es       wir      ihr          sie      Sie 

4e naamval:
  • mij       jou      hem    haar    het      ons     jullie     hun/hen     u  
  • mich   dich   ihn       sie       es        uns     euch          sie         Sie


Slide 6 - Slide

Ich habe ein Geschenk für (jou) ....... mitgebracht.
timer
0:30

Slide 7 - Open question

Ella fährt nicht ohne (jullie) ....... nach Hause.
timer
0:30

Slide 8 - Open question

Morgen spiele ich gegen (hem) ............
timer
0:20

Slide 9 - Open question

3e naamval - voorzetsels & pers. voornaamwoord

Slide 10 - Slide


Persoonlijk voornaamwoord 3e naamval (Dativ)

3e naamval: Dativ

mij       jou      hem      haar     het      ons      jullie        hun/hen      u  
mir      dir        ihm       ihr       ihm      uns     euch         ihnen        Ihnen

De Personalpronomen volgen na een vast voorzetsel met de 3e naamval.

Slide 11 - Slide

voorzetsels 3e naamval
mit = met
nach = na, naar  (geografisch --> Ich fahre nach Berlin) 
bei = bij
seit = sinds
von = van, door
zu = naar  (personen --> Ich gehen zu meinen Freunden.)
aus = uit

Na deze voorzetsels volgt altijd de 3e naamval.
außer = behalve
entgegen = tegemoet
gegenüber = tegenover

Slide 12 - Slide

Beispiele
Gehst du mit mir in die Eisdiele? - Ga je met mij naar de ijssalon?
Darf ich heute bei dir  essen? - Mag ik vandaag bij jou eten?
Aus ihm wird sicher ein guter Bäcker - Hij wordt later zeker een goede bakker.
Das habe ich von ihr bekommen - Dit heb ik van haar gekregen. 
Wann gehst du zu ihnen? - Wanneer ga je naar hen?
Ich bin nach euch dran - Ik ben na jullie aan de beurt. 
Mit Ihnen will ich nicht reden! - Met u wil ik niet praten. 

Slide 13 - Slide

Sleep het Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 3e naamval
mij
jou
hem
jullie
haar
ons
het
hen
u
mir
uns
ihm
ihm
ihr
dir
euch
ihnen
Ihnen

Slide 14 - Drag question

Gehst du mit ...... (ons) nach Berlin?
A
wir
B
ons
C
uns
D
sie

Slide 15 - Quiz

Du bist nach ..... (hem) an der Reihe.
A
er
B
ihm
C
ihr
D
ihn

Slide 16 - Quiz

Ich bekomme noch Geld von ...... (jullie)
A
ihr
B
euch
C
euer
D
sie

Slide 17 - Quiz

Mit ..... (wie) hast du gestern geredet?
A
wie
B
wer
C
wem
D
wen

Slide 18 - Quiz

Wartest du? Ich komme gleich zu ..... (jou)
A
dir
B
dich
C
du
D
mich

Slide 19 - Quiz

Paragraf E: Grammatik
Selbstständig machen: Online Paragraf E Aufgabe 20 t/m 30 (80%)
Hilfsmittel: Lernübersicht Grammatik  (S.133, 134)
Zeit: 20 Minuten
Extra Hilfe:  naam plaats bij docent

Fertig= 
  • Leren: Voorzetsels 3e naamval + betekenis
  • Leren: Personalpronomen 3e naamval
timer
15:00

Slide 20 - Slide

Hoe gaat het oefenen met de 3e naamval?
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

Wochenaufgaben
Voor volgende week maandag moet af/geleerd zijn:
Af: K9
  • Online: Paragraf E: Grammatik (80% of >)
Lernen: 
  • Voorzetsels 3e naamval + betekenis
  • Personalpronomen 3e naamval


Slide 22 - Slide

Nächste Stunde
Wochenaufgaben besprechen: Paragraf E: Grammatik

Wiederholen 3e naamval

Sehen und Hören üben 

Slide 23 - Slide

Sleep de voorzetsel naar de juiste naamval
3e naamval
4e naamval
aus
durch
mit
für
nach
ohne
gegen
bei
von
um
entlang

Slide 24 - Drag question

Du bist nach ..... (hem) an der Reihe.
A
er
B
ihm
C
ihr
D
ihn

Slide 25 - Quiz

Ich bekomme noch Geld von ...... (jullie)
A
ihr
B
euch
C
euer
D
sie

Slide 26 - Quiz

Wartest du? Ich komme gleich zu ..... (jou)
A
dir
B
dich
C
du
D
mich

Slide 27 - Quiz

......... (zonder jou) möchte ich hier nicht wohnen.
timer
0:20
A
ohne du
B
ohne dir
C
ohne dich

Slide 28 - Quiz