5.7 grammatica

5.3 lezen
Samenvattingsvragen
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with text slides.

Items in this lesson

5.3 lezen
Samenvattingsvragen

Slide 1 - Slide

Samenvattingsvragen

Slide 2 - Slide

5.7 grammatica
Aanwijzend voornaamwoord, wederkerend voornaamwoord, vragend voornaamwoord

Slide 3 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
Met een aanwijzend voornaamwoord (av) kun je iets of iemand aanwijzen.

deze keer, die docent, dit taartje, dat grapje

Slide 4 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
Meestal gebruik je een aanwijzend voornaamwoord bijvoeglijk, het staat dan voor een zelfstandig naamwoord.

Voor een het-woord staat dit of dat: dit proefwerk, dat opstel.
Voor een de-woord staat deze of die: die hoek, deze vrouw, die scholen, deze opstellen.

Slide 5 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
Dit, dat, die en deze kun je ook zelfstandig gebruiken. Er staat dan geen zelfstandig naamwoord achter. Het wijst terug naar iets wat eerder genoemd is.

Dat was leuk! Kun je dit nog een keertje doen?
Mooie sneakers, die wil ik ook! Je kunt deze wel van me overnemen, ze zijn mij te klein.

Slide 6 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord

Slide 7 - Slide

Wederkerend werkwoord
Een wederkerend werkwoord is een werkwoord waarbij je iets bij jezelf doet.
Je gebruikt dan 'zich' (of: me, je, zich, ons) in de zin.

- Ik was me
- Jij vergist je
- Zij schaamt zich


Slide 8 - Slide

Wederkerend voornaamwoord
Een wederkerend werkwoord heeft een wederkerend voornaamwoord (wkv) bij zich. Het past zich steeds aan het onderwerp aan:


Slide 9 - Slide

Vragend voornaamwoord
Met een vragend voornaamwoord (vrv) vraag je naar een persoon of een ding.

Wie is dat? Wat is er gebeurd?
Welke landen horen bij Europa?

Slide 10 - Slide

Vragend voornaamwoord
Er zijn vier vragende voornaamwoorden: wie, wat, welk(e) en wat voor (een).

Wie en wat kunnen zonder andere woorden een zinsdeel zijn.

Wie wil er nog een ijsje?
Wat moeten we leren voor Frans?

Slide 11 - Slide

Vragend voornaamwoord
Er zijn vier vragende voornaamwoorden: wie, wat, welk(e) en wat voor (een).

Welk(e) en wat voor (een) horen meestal bij een zelfstandig naamwoord:
Ik ben benieuwd welke artiest jij goed vindt.
Wat voor (een) pizza wil je?

Slide 12 - Slide

Vragend voornaamwoord

Slide 13 - Slide

Welke woordsoorten ken je nu?
1. Lidwoord
2. Bijvoeglijk naamwoord
3. Zelfstandig naamwoord
4. Voorzetsel
5. Hulpwerkwoord
6. Zelfstandig werkwoord



7. Persoonlijk voornaamwoord
8. Bezittelijk voornaamwoord
9. Aanwijzend voornaamwoord
10. Vragen voornaamwoord
11. Hoofdtelwoord
12. Rangtelwoord
13. Wederkerend voornaamwoord
14. Voegwoord

Slide 14 - Slide

Opdracht
Benoem alle woordsoorten van onderstaande zin:

Weinig deelnemers verheugen zich, maar ze bedwingen hun zenuwen. 

Tip: kijk in je werkboek op blz 249 voor een overzicht van de woordsoorten.





Slide 15 - Slide

Opdracht
Weinig = hoofdtelwoord
deelnemers = zelfstandig naamwoord
verheugen = zelfstandig werkwoord
zich = wederkerend voornaamwoord
maar = voegwoord
ze = persoonlijk voornaamwoord 
bedwingen = zelfstandig werkwoord
hun = bezittelijk voornaamwoord
zenuwen = zelfstandig naamwoord





Slide 16 - Slide