leçon 8

1 / 17
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Le programme:

        Aujourd'hui (=vandaag) :
  • Réviser le verbe FAIRE
  • Apprendre le passé composé


leçon 8

Slide 2 - Slide

FAIRE

Slide 3 - Slide

Qu’est-ce que tu as fait ce week-end ?

Slide 4 - Slide

Le passé composé


De passé composé is de voltooid tegenwoordige tijd:
ik heb gekeken          j'ai regardé
jij hebt gekeken        tu as regardé
Ik ben gevallen          Je suis tombé     
Hij is gegaan              il est allé

Slide 5 - Slide

 Le passé composé avec avoir
Hulpwerkwoord                 +          voltooid deelwoord: 
                                                                     stap 1: stam = heel ww - er

                
                                                                     stap 2: stam +  é



avoir
j'ai 
tu as 
il / elle / on a
nous avons
vous avez
ils / elles ont
mang
mangé
Exemple: 
Il a mangé

Slide 6 - Slide

Hoeveel werkwoorden heb je ALTIJD nodig bij het maken van een passé composé?

Slide 7 - Slide


Hulpwerkwoord + voltooid deelwoord = voltooid tegenwoordige tijd










Let op! Het voltooid deelwoord van een werkwoord op -er eindigt altijd op .
      
Hulpwerkwoord 

voltooid deelwoord

voltooid tegenwoordige tijd
J'ai
Tu as


écouter > écouté 
parler > parlé


J'ai écouté
J'ai parlé


Slide 8 - Slide

Je dansé = ik heb gedanst
goed of fout?

Slide 9 - Slide

Supplément page 13 
FAIRE :
- Exercice B 

Slide 10 - Slide

Supplément page
Exercice B
  1. j’ai mangé = ik heb gegeten
  2. tu as mangé = jij hebt gegeten
  3. il / elle / on a mangé = hij / zij / men heeft gegeten
  4. nous avons mangé = wij hebben gegeten
  5. vous avez mangé = jullie hebben gegeten / u heeft gegeten
  6. ils / elles ont mangé = zij hebben gegeten

Slide 11 - Slide

Supplément page
Exercice C page 13
  1. Clarisse a chanté … = C heeft gezongen
  2. Damien et Julie ont dansé … = D en J hebben gedanst
  3. Saïd a joué au foot. = S heeft gevoetbald / voetbal gespeeld
  4. M. Bellefontaine a regardé … = M. B. heeft gekeken
  5. Vous avez écouté la …? = heeft u / hebben jullie geluisterd
  6. On a mangé des frites … = we hebben gegeten
  7. Olivier, tu as acheté des chips? = heb jij gekocht
  8. Émile a joué sur internet. = heeft gespeeld

Slide 12 - Slide

La négation et le passé composé
NE
PAS
HULPWERKWOORD

Slide 13 - Slide

Comment ça marche?
onderwerp + NE/N' + hulpwerkwoord + PAS + voltooid deelwoord
Exemple: J'ai aimé le musée. 
=> Je n'ai pas aimé le musée.

Slide 14 - Slide

Exemples
  • Nous avons écouté le chanteur. 
  • => Nous n'avons pas écouté le chanteur.
  • Il a rangé sa chambre.
  • => Il n'a pas rangé sa chambre.
  • Tu as visité le château.
  • => Tu n'a pas visité le château.

Slide 15 - Slide

Exercice D page 14
  • je n'ai pas mangé = ik heb niet gegeten
  • tu n'as pas mangé
  • il/elle/on n'a pas mangé
  • nous n'avons pas mangé
  • vous n'avez pas mangé
  • ils/elles n'ont pas mangé

Slide 16 - Slide

Les devoirs:
Apprendre:
  • Supplément, p.13 : A. le passé composé
  • StudyGo : voca 1-3 N-F
Faire:  
- supplément, page 14: exercice E


Slide 17 - Slide