This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Examenonderwerp Schrijven 2F
Het examen schrijven: Een zakelijke e-mail schrijven. Je krijgt informatie hierover. In vogelvlucht herhalen Taalverzorging hoofdstuk 1, 2 en 3. Nieuwe theorie: FORMULEREN 4.1 Duidelijk formuleren
Slide 2 - Slide
Beoordeling van het examen
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Als je ALLES op 2F doet.
Slide 7 - Slide
Gebruik je studentnummer in de e-mail! studentnummer@student.zadkine.nl
Schrijf onderaan de opdracht het AANTAL WOORDEN
Mailen naar:
AZ.Verschoor@tcrmbo.nl
Slide 8 - Slide
Herhalen - de beste manier van leren
Slide 9 - Slide
Werkwoordspelling
Wat weet je nog?
ALLE TIJDEN DOOR ELKAAR
Slide 10 - Slide
Heb ik daar mijn auto wel goed ......? (parkeren)
A
geparkeert
B
geparkeerd
Slide 11 - Quiz
........ jij dat papier even voor me? (verbranden)
A
verbrand
B
verbrandt
Slide 12 - Quiz
Tegenwoordig ..... hij er vaak. (bidden)
A
bid
B
bidt
Slide 13 - Quiz
Het ...... huis zal gauw weer worden opgebouwd. (verbranden)
Slide 14 - Open question
Het ...... werk is niet voor niks geweest. (verrichten)
Slide 15 - Open question
Jij ...... tegenwoordig toch niet meer al haar brieven? (verbranden)
A
verbrand
B
verbrandt
Slide 16 - Quiz
Je ...... toen dat woord ook al niet goed. (spellen)
A
speldte
B
spelde
C
spelten
D
spelten
Slide 17 - Quiz
Op dit moment ...... hij niet zo veel wijn meer uit Frankrijk. (importeren)
A
importeert
B
importeerd
Slide 18 - Quiz
Hij ....... mij vroeger. (haten)
Slide 19 - Open question
Jij ..... me voortdurend wat op de mouw! (spelden)
A
speld
B
speldt
Slide 20 - Quiz
Zaterdag/zaterdag
A
Zaterdag
B
zaterdag
Slide 21 - Quiz
januari/Januari
A
januari
B
Januari
Slide 22 - Quiz
Wat is juist gespeld?
A
mbo
B
MBO
Slide 23 - Quiz
Goed of fout? Ik wil deze ongare, smakeloze cake niet eten.
A
Goed
B
Fout
Slide 24 - Quiz
Goed of fout? Als je wint, heb je vrienden.
A
Goed
B
Fout
Slide 25 - Quiz
Goed of fout? Ik heb altijd water koekjes, een pen en een leesboek bij me.
A
Goed
B
Fout
Slide 26 - Quiz
Wat is juist? Let op de leestekens
A
Bert als je klaar bent, mag je gaan.
B
Bert, als je klaar bent mag je gaan.
C
Bert, als je klaar bent, mag je gaan.
Slide 27 - Quiz
In welke zin kloppen de leestekens niet?
A
Ik haal morgen wel boodschappen en bloemen.
B
In mijn auto heb ik nog wel wat brood, drinken en fruit.
C
Hoe komt het dat je de toets zo slecht gemaakt hebt?
D
Hij gaat niet dus, moet zijn zusje het maar doen.
Slide 28 - Quiz
In welke zin kloppen de leestekens niet?
A
Ben je nog steeds zo moe?
B
Als je nu niet ophoudt, stuur ik je weg.
C
Hij moet rennen want, zijn bus komt eraan.
D
Neem je ook koffie, brood en melk mee?
Slide 29 - Quiz
Soms zorgt een komma voor betekenisverschil in een zin...
Slide 30 - Slide
Zoek de
taalvoutjes
Slide 31 - Slide
Wat moet je bij deze mensen doen om binnen te komen?
A
Aanbellen
B
Aankloppen
C
Heel hard 'joehoe' schreeuwen
D
Geen van allen
Slide 32 - Quiz
Antwoord
Bel werkt niet, kloppen A.U.B.
Slide 33 - Slide
Wat vind je van het interpunctiegebruik in de tekst op dit bordje?
A
Hier is niks mis mee
B
Ik zou dit toch anders hebben gedaan
Slide 34 - Quiz
Antwoord
Beter zou zijn:
"Geen hondenpoep, opruimen A.U.B."
> Het lijkt nu meer op een bevel om hondenpoep niet op te ruimen
Slide 35 - Slide
Straks de vraag:
Hoeveel komma's missen er in deze tekst?
timer
0:30
Slide 36 - Slide
Hoeveel komma's missen er in deze tekst?
A
Geen
B
3
C
5
D
6
Slide 37 - Quiz
Antwoord
Slide 38 - Slide
Verbeter de interpunctie van deze zin.
Slide 39 - Slide
Antwoord
Om ruimte te maken voor onze nieuwe collectie, hebben wij diverse artikelen afgeprijsd.
Slide 40 - Slide
Wat gaat hier fout?
A
Is het niet borstel?
B
Niks, zo hoef ik niet meer te douchen.
Slide 41 - Quiz
Vuistregel 1: de opsomming
Zij schrijft artikelen, essays, romans, verhalen en columns.
Slide 42 - Slide
Vuistregel 2: na een aanhef
Geachte heer/mevrouw,
Geachte heer Wiersma,
Met vriendelijke groet,
Slide 43 - Slide
Vuistregel 3: tussen twee persoonsvormen
Wat zij gezegd heeft, is heel opmerkelijk.
Slide 44 - Slide
Vuistregel 4: voor voegwoorden
Hoewel, omdat, zodat, opdat, indien, maar, aangezien, terwijl etc. > meestal een komma
> Hij dacht er lang over na, aangezien hij veel tijd had.