Wat: - Overtreffende trap (het mooiste wat ik heb gezien is...) - Rangtelwoord (allereerste wat ik zag, was jij) - Hele zin (hij sloeg mij in het gezicht, wat ik wel fijn vond.) - Onbepaalde voornaamwoorden, zoals alles, niets, iedereen (ijs eten is alles wat ik wil)
Dat: het-woorden (het boek dat ik lees)
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2
This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.
Items in this lesson
Wat of dat?
Wat: - Overtreffende trap (het mooiste wat ik heb gezien is...) - Rangtelwoord (allereerste wat ik zag, was jij) - Hele zin (hij sloeg mij in het gezicht, wat ik wel fijn vond.) - Onbepaalde voornaamwoorden, zoals alles, niets, iedereen (ijs eten is alles wat ik wil)
Dat: het-woorden (het boek dat ik lees)
Slide 1 - Slide
Kies jouw les (30 min):
(1 vinger)
(twee vingers)
(vuist omhoog)
1. Ga gelijk aan de slag met de oefentoets niveau 2 ww.spelling.
1. Kijk (gedeeltelijk) mee naar het filmpje over ww.spelling.
2. Maak de oefentoets ww.spelling niveau 2.
1. Kijk mee naar het filmpje over ww.spelling.
2. Maak (gedeeltelijk) samen de oefentoets ww.spelling niveau 2.
2. Kijk zelfstandig de antwoorden na. Noteer waarmee je meer kunt oefenen.
3. Kijk zelfstandig de antwoorden na. Noteer waarmee je meer kunt oefenen.
3. Kijk gezamenlijk de antwoorden na. Noteer waarmee je meer kunt oefenen.
3. Ga naar het hw in Magister en bereid het pw verder voor.
4. Ga naar het hw in Magister en bereid het pw verder voor.
4. Ga naar het hw in Magister en bereid het pw verder voor.
Ga naar plot26, werkwoordspelling 2!
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
Waar zou je met werkwoordspelling meer mee willen oefenen of extra uitleg over willen krijgen?
Slide 4 - Open question
Slide 5 - Video
Slide 6 - Video
Engelse werkwoorden
Ik heb jaren als webdesigner (freelancen)
A
gefreelancet
B
gefreelanct
C
gefreelanced
D
gefreelancd
Slide 7 - Quiz
Welke werkwoordspellingsregels gebruik je bij Engelse werkwoorden?
A
De 'normale' Nederlandse
B
De Engelse
Slide 8 - Quiz
(Engelse werkwoorden) Wij hebben (basketballen)
A
gebasketballd
B
gebasketbald
Slide 9 - Quiz
(Engelse werkwoorden) Hij (racen-vt)
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete
Slide 10 - Quiz
Engelse werkwoorden
Jij (stressen-tt)
A
stresst
B
strest
C
stresd
D
stressd
Slide 11 - Quiz
(Engelse werkwoorden) Hij (lunchen-vt)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde
Slide 12 - Quiz
Vervoeging Engelse werkwoorden Kies de juiste schrijfwijze:
A
Hij heeft de hele dag gegamed.
B
Hij heeft de hele dag gegamet.
C
Hij heeft de hele dag gegamt.
D
Hij heeft de hele dag gegamd.
Slide 13 - Quiz
(Engelse werkwoorden) Zij hebben (volleyballen)
A
gevolleybald
B
gevolleyballd
Slide 14 - Quiz
Engelse werkwoorden
A
Schrijf je als de Nederlandse zwakke werkwoorden
B
De ik-vorm heeft vaak dezelfde vorm als de stam
C
Ik-vorm ik pass
hij-vorm hij passt
D
ik-vorm ik skate
verleden tijd skatete
Slide 15 - Quiz
(Engelse werkwoorden) Wij hebben (paintballen)
A
gepaintbald
B
gepaintballd
Slide 16 - Quiz
Engelse werkwoorden Hij heeft de bal over het net (smashen).
A
gesmasht
B
gesmashed
C
gesmashet
D
gesmashd
Slide 17 - Quiz
(Engelse werkwoorden) Hij (timen - vt)
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede
Slide 18 - Quiz
Hoe spel je Engelse werkwoorden?
A
Volgens de Nederlandse spellingsregels
B
Volgens de Engelse spellingsregels
C
Volgens aparte spellingsregels
D
Hangt af van het woord. Sommige spelling volgens Nederlandse regels, andere Engels.
Slide 19 - Quiz
Engelse werkwoorden
Jij (deleten-tt)
A
deletet
B
delet
C
deletete
D
delete
Slide 20 - Quiz
Engelse werkwoorden
Hij ... (timen - vt).
A
Hij timde.
B
Hij timdde.
C
Hij timete.
D
Hij timede.
Slide 21 - Quiz
Vervoeging Engelse werkwoorden Kies de juiste schrijfwijze:
timer
0:15
A
Hij gamet de hele dag.
B
Hij gamed de hele dag.
C
Hij gamt de hele dag.
D
Hij game't de hele dag.
Slide 22 - Quiz
Engelse werkwoorden hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten
A
deletet
B
delet
Slide 23 - Quiz
(Engelse werkwoorden) Hij (barbecueën-vt)
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette
Slide 24 - Quiz
Welk Engels werkwoord is correct gespeld?
A
Hij racet naar huis.
B
Ik downloadt die file wel even voor je?
C
Hij heeft de overwinning geclaimt.
D
Zij flirte met hem.
Slide 25 - Quiz
Engelse werkwoorden schrijf je net als:
A
Sterke werkwoorden
B
Zwakke werkwoorden
Slide 26 - Quiz
Voor vandaag:
Ik weet hoe ik Engelse werkwoorden moet vervoegen
Ik weet wat een weglatingsstreepje is
Ik weet wat een koppelteken is
Ik kan bepalen wanneer ik een weglatingsstreepje of koppelteken moet gebruiken
Slide 27 - Slide
Weglatingsstreepje
Weglatingsstreepje: - Twee samenstellingen staan naast elkaar met daarin hetzelfde woord (ik houd van natuurkunde en wiskunde). - Je laat het woord dat herhaald wordt weg met een weglatingsstreepje(Ik houd van natuur- en wiskunde)
Slide 28 - Slide
Koppelteken
1. Bij een samenstelling waarbij het woord verkeerd uitgesproken wordt als er geen streepje tussen staat (zo-even, na-apen). 2. Bij een samenstelling met cijfers, tekens of afkortingen ( 70-jarige man, $-teken).
Wanneer nog meer?
Slide 29 - Slide
Aan de slag!
Individueel en in stilte (10 minuten), daarna fluisterend (15 minuten) Vragen? Na tien minuten Eerder klaar? Haal een antwoordblad