Articles & imperatives 26 March

1 / 25
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Articles
In het Nederlands gebruiken we de lidwoorden eende & het.

De Engelse taal heeft twee woorden voor een, namelijk a en an

We gebruiken a wanneer een woord in de uitspraak begint met een medeklinker.

  • A broken leg
  • A one-day trip
  • A bruise
  • A uniform



Slide 2 - Slide

Articles
In het Nederlands gebruiken we de lidwoorden eende & het.

De Engelse taal heeft twee woorden voor een, namelijk a en an

We gebruiken an wanneer een woord in de uitspraak begint met een klinker.



  • An arm
  • An x-ray
  • An infection
  • An hour


Slide 3 - Slide

Articles
In het Nederlands gebruiken we de lidwoorden eende het.

De Engelse taal heeft één woord voor de en het, namelijk the

Hier gaat het over een specifieke ding.

  • The flu
  • The clock
  • The uniform
  • The boat



Slide 4 - Slide

I bought ... new TV set yesterday.

A
the
B
a
C
an

Slide 5 - Quiz

I think ... man over there is very ill. He can't stand on his feet.

A
the
B
a
C
an

Slide 6 - Quiz

She was wearing ... ugly dress when she met him.


A
the
B
a
C
an

Slide 7 - Quiz

She is ... nice girl.
A
the
B
a
C
an

Slide 8 - Quiz

He is ... engineer.
A
the
B
a
C
an

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Imperative
We gebruiken de imperative (gebiedende wijs) om tegen één of meerdere personen te zeggen dat ze iets moeten doen.

We gebruiken hiervoor de infinitive (volledig werkwoord), maar laten de to weg.

Voorbeeld:
  • Clean your room
  • Look around you
  • Turn left



Slide 11 - Slide

Imperative
Als we willen zeggen dat één of meerdere personen juist iets niet moet doen, zetten we don't aan het begin van de zin (voor het werkwoord!)

Voorbeeld:
  • Clean your room -> Don't clean your room
  • Look around you -> Don't look around you
  • Turn left -> Don't turn left



Slide 12 - Slide

Voorbeeld
______________  your hands. (to wash)
Wat is de infinitief van "to wash"?  wash 
Antwoord: Wash your hands.

Slide 13 - Slide

Voorbeeld
_______________ to school! (NOT - to go)

Wat is de infinitief van "to go"? go
Wat doe je met "not"? Je zet "Don't" daarvoor! 

ANTWOORD: Don't go to school! 

Slide 14 - Slide

Zet de volgende zin in de gebiedende wijs:

... upstairs (to go)

Slide 15 - Open question

Zet de volgende zin in de gebiedende wijs:

... in the lake (not/to swim)

Slide 16 - Open question

Zet de volgende zin in de gebiedende wijs:

... your homework (to do)

Slide 17 - Open question

Zet de volgende zin in de gebiedende wijs:

... football in the yard (not/to play)

Slide 18 - Open question

Zet de volgende zin in de gebiedende wijs:

... your teeth (to brush)

Slide 19 - Open question

Zet de volgende zin in de gebiedende wijs:

... during the lesson (not/to talk)

Slide 20 - Open question

Zet de volgende zin in de gebiedende wijs:

... the animals in the zoo (not/to feed)

Slide 21 - Open question

Zet de volgende zin in de gebiedende wijs:

... the instructions (to read)

Slide 22 - Open question

Zet de volgende zin in de gebiedende wijs:

... late for school (not/to be)

Slide 23 - Open question

Zet de volgende zin in de gebiedende wijs:

... your mobiles (to switch off)

Slide 24 - Open question

HOMEWORK
Read the theory on p. 27 & 28 of your WB and do the exercises in  Stepping Stones online.

  • Ex. 28 & 31






Slide 25 - Slide