thema 3 je gezondheid basisstof Infectieziekten

Infectie ziekten.
1 / 32
next
Slide 1: Slide
VerzorgingMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Infectie ziekten.

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Op het einde ven deze les kan jij uitleggen:
Wat zijn infectieziekten en hoe kan ik ze voorkomen.
Wat doen wittebloedcellen en antistoffen.
Wat is immuniteit.
wat doet een vaccin.

Slide 2 - Slide

In de kantine in school kan je broodjes kopen. Meestal zijn die erg lekker.Maar vandaag is er iets mis. Een paar meisjes rennen snel naar de wc.Wat is er met hen vraagt kendal. Ze zijn misselijk, antwoord het meisje. Ik voel me ook niet lekker. Volgens mij is er iets mis met het eten.
Kedal heeft net haar broodje gegeten. Voelt zij zich ook misselijk worden?

Slide 3 - Slide

Kun je ziek worden door iets verkeerds te eten of te drinken???

Slide 4 - Open question

Wat kan er mis zijn met het broodje.

Slide 5 - Open question

Aan de slag 
Maken basisstof  thema 3 Je gezondheid.
Hoofdstuk 2 Infectieziekten
opdarcht 11, 12,14 en 15.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Besmettelijke ziekten
Besmettelijke ziekten - Griep en diarree zijn hier voorbeelden van.
Een ander woord voor besmettelijke ziekten is infectieziekten.
Besmet worden betekent: ziekteverwekkers komen in je lichaam. Ziekteverwekkers zijn heel klein.
Ziekteverwekkers zijn: sommige bacterien en virussen

Je kan de kans op besmetting kleiner maken door een goede hygiene.
Hygiene betekent: schoon zijn.

Slide 8 - Slide

Infectieziekten
= een besmettelijke ziekte 


De ziekteverwekker krijg je van mens, dier of ding

Slide 9 - Slide

Wat is de meest besmettelijke ziekte in de wereld?
A
griep
B
corona
C
verkoudenheid
D
teen schimmel

Slide 10 - Quiz

Ziekteverwekkers kunnen via je mond, neus, geslachtsorganen of via wondjes in je lichaam komen. Zitten de ziekteverwekkers in je lichaam, dan heb je een besmetting of infectie. Meestal is het een ander persoon die voor besmetting zorgt, bijvoorbeeld via niezen, hoesten of lichamelijk contact. Ook op voorwerpen of in je voedsel kunnen ziekteverwekkers zitten.

Ziekten die door een infectie met bacteriën, virussen of schimmels ontstaan, noem je infectieziekten. Twee voorbeelden zijn verkoudheid en griep.
Uitleg, eventjes luisteren

Slide 11 - Slide

Indringers

Slide 12 - Slide

Wat is een infectie?
A
Kan ontstaan door organismen die je met het blote oog kunt zien
B
Het is een ontsteking
C
Kan ontstaan door bacteriën
D
Het is het binnendringen van ziekteverwekkende micro-organismen in je lichaam

Slide 13 - Quiz

Infectieziekten zijn ziekten waarmee je anderen kunt besmetten.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz


Stelling:
Een goede hygiëne is van belang om de kans op infectieziekten te verkleinen.
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quiz

Het verloop van een infectieziekte.

Slide 16 - Slide

Noem 3 oorzaken van infectie ziekten,
hoe kan jij deze krijgen???

Slide 17 - Open question

Hoe word je weer beter?
Witte bloedcellen zorgen voor afweer: ze verdedigen je lichaam tegen ziekteverwekkers

• Bacteriën opeten > bij een wondje zorgen de witte bloedcellen ervoor dat ze de bacteriën insluiten en verteren. Als ze hun taak gedaan hebben gaan ze dood > pus / etter komt uit de wond

• afweerstoffen maken die de ziekteverwekkers doden > immuun

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

7. Maken witte bloedcellen ziekteverwekkers onschadelijk?
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quiz

antistoffen worden gemaakt door
A
witte bloedcellen
B
levercellen
C
ziekteverwekkers

Slide 21 - Quiz

natuurlijke immuniteit
kunstmatige immuniteit
zelf antistoffen maken
antistoffen ingespoten krijgen
Vaccin
dode ziekteverwekkers
Tijdelijk immuun
Blijvend immuun
Ziekten voorkomen
Beter worden

Slide 22 - Drag question

Witte bloedcellen kunnen bacteriën insluiten.

A
ja
B
nee

Slide 23 - Quiz

Je kunt op twee manieren immuun worden. Hoe noem je de immuniteit die ontstaat na vaccinatie?
A
natuurlijke immuniteit
B
kunstmatige immuniteit

Slide 24 - Quiz

Wat is vaccineren
A
Een prikje zodat het virus doodgaat
B
Een prikje zodat je het virus niet kunt krijgen
C
Een prikje met nepvirus, zodat je niet ziek kunt worden
D
een prikje met nagemaakt virus zodat je lichaam "politie"bloedcellen het echte virus kunnen herkennen

Slide 25 - Quiz

Waarom kan je toch ziek worden als je immuun bent voor een ziekte
A
Het virus is veranderd
B
Je wordt ziek van een ander virus
C
allebei de antwoorden is goed

Slide 26 - Quiz

Waterpokken krijg je maar een keer.
Is dit natuurlijke of kunstmatige immuniteit?

Slide 27 - Open question

Wat is een ander woord voor inenting?
A
Vaccinatie
B
DKTP
C
Injectie
D
Infuus

Slide 28 - Quiz

Incubatietijd is de tijd ........
A
tussen besmetting en beter worden
B
tussen ziek zijn en beter worden
C
tussen besmetting en ziek worden

Slide 29 - Quiz

Wat zijn onze wapens tegen virussen?
A
De huid & rode bloedcellen
B
De lever & witte bloedcellen
C
De lever & rode bloedcellen
D
De huid & witte bloedcellen

Slide 30 - Quiz

Ander woord voor antistoffen.
A
ziekteverwekker
B
vaccin
C
immuun
D
afweerstof

Slide 31 - Quiz

Klaar??

Slide 32 - Slide