This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Herhalen werkwoorden
Slide 1 - Slide
Wat zijn werkwoorden?
Slide 2 - Open question
Wat is een werkwoord?
Woorden die veranderen bij ik, jij, hij, zij, wij, jullie en zij
Bijvoorbeeld: De kat loopt. De katten lopen. De hond eet. Wij eten. Ik slaap. De man slaapt. Zij lacht. De vrouwen lachen. Ik ben niet thuis. Jullie zijn niet thuis.
Slide 3 - Slide
Wat is GEEN werkwoord?
A
huilen
B
eten
C
dier
D
denken
Slide 4 - Quiz
Wat is GEEN werkwoord?
A
hebben
B
zijn
C
staan
D
lang
Slide 5 - Quiz
Werkwoorden vervoegen
Werkwoorden veranderen = vervoegen .
Hele werkwoord Vervoegd werkwoord
Drinken De vrouw drinkt
Slide 6 - Slide
Werkwoorden vervoegen
Werkwoorden veranderen = vervoegen.
Hele werkwoord = drinken
Drinken ik drink ik drink
Drinken jij drink + t jij drinkt
Drink hij drink + t hij drinkt
zij drink + t zij drinkt
wij drinken
jullie drinken meer personen? hele werkwoord
zij drinken
Slide 7 - Slide
Jij ... een bakje koffie.
De vrouw ... een rode fiets.
Wij ... hebben lang haar.
Ik... een mooie vriendin.
hebben
hebt
heeft
heb
Slide 8 - Drag question
Heb je het gehoord? Zij ... een taart voor mij.
A
maak
B
maken
C
maakt
Slide 9 - Quiz
Werkwoorden vervoegen
Sommige werkwoorden: twee dezelfde medeklinkers.
Zeggen, liggen, hebben --> korte klank
Vervoegen:
Zeggen zeggen ik zeg jij zegt wij zeggen
Liggen liggen ik lig jij ligt wij liggen
Hebben hebben ik heb jij hebt wij hebben
Slide 10 - Slide
Werkwoorden vervoegen
Sommige werkwoorden: 1 medeklinker.
lopen, weten, halen --> lange klank
Vervoegen:
korte klank: o, e, a Lopen lopen ik loop jij loopt wij lopen
lange klank: oo, ee, aa Weten weten ik weet jij weet wij weten