hw 30 nov

wat betekent οὑ?
A
niet
B
waar
C
of
D
over
1 / 26
next
Slide 1: Quiz
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

wat betekent οὑ?
A
niet
B
waar
C
of
D
over

Slide 1 - Quiz

wat betekent ὁ λογος
A
straf
B
tocht
C
woord
D
oude man

Slide 2 - Quiz

wat betekent διωκω
A
achtervolgen
B
roven
C
vernietigen
D
klaar maken

Slide 3 - Quiz

wat betekent ὁ γερων
A
straf
B
tocht
C
woord
D
oude man

Slide 4 - Quiz

welke aanvulling leer je bij ὁ γερων?
A
+ acc
B
γεροντου
C
γεροντος
D
+ gen

Slide 5 - Quiz

wat betekent ἁρπαζω
A
achtervolgen
B
roven
C
vernietigen
D
klaar maken

Slide 6 - Quiz

wat betekent περι
A
opnieuw
B
waar
C
overeenkomstig
D
om

Slide 7 - Quiz

met welke naamval gaat περι?
A
nom
B
gen
C
dat
D
acc

Slide 8 - Quiz

wat betekent το δειπνον
A
maaltijd
B
weg
C
verhaal
D
straf

Slide 9 - Quiz

wat betekent ἡ δικη
A
maaltijd
B
weg
C
verhaal
D
straf

Slide 10 - Quiz

wat betekent παρασκευαζω
A
achtervolgen
B
roven
C
vernietigen
D
klaar maken

Slide 11 - Quiz

geef naamval, getal en geslacht van
αὐτοις
A
dat.mv.M.
B
acc.mv.M.
C
dat.ev.O.
D
dat.mv.O.

Slide 12 - Quiz

geef naamval, getal en geslacht van
αὐτας
A
gen.ev.V
B
acc.ev.V.
C
acc.mv.V
D
acc.mv.O

Slide 13 - Quiz

geef naamval, getal en geslacht van
αὐτο
A
acc.ev.O
B
gen.ev.M
C
gen.mv.O
D
acc.mv.O

Slide 14 - Quiz

ὁ ἀνηρ αὐτον βλεπει

Slide 15 - Open question

ὁ ἀνηρ αὐτας βλεπει

Slide 16 - Open question

ὁ ἀνηρ αὐτης ἀκουει

Slide 17 - Open question

ὁ ἀνηρ αὐτῳ παιζει (2x)

Slide 18 - Open question

volg week SO val.2
leerdoelen:
- ken woorden les 7 t/m 9
- ken de verbuigingsrijtjes van groep 1, 2, 3 en het pers.vnw.
- ken de naamvalsfuncties

Slide 19 - Slide

Kennen & Kunnen
- woorden les 7 t/m 9
je kunt vertalingen geven met de juiste aanvullingen
- verbuigingsrijtjes van groep 1, 2, 3 en het pers.vnw.
je herkent de naamvalsuitgang van een woord
- naamvalsfuncties
je weet op welke manieren je de verschillende naamvallen kunt vertalen

Slide 20 - Slide

De meeste werkwoorden hebben een lijdend voorwerp,
in welke naamval staat deze?
A
nom
B
gen
C
dat
D
acc

Slide 21 - Quiz

soms leer je bij een Grieks werkwoord + dat - in welke naamval staat het lijdend voorwerp bij deze woorden?
A
nom
B
gen
C
dat
D
acc

Slide 22 - Quiz

De betekenis van een voorzetsel wordt vaak bepaald door de naamval die erna komt - welke mogelijkheden zijn er?
A
+nom
B
+gen
C
+dat
D
+acc

Slide 23 - Quiz

met welke Nederlandse voorzetsels vertaal je een Griekse dativus?

Slide 24 - Open question

Als er een genitivus tussen een lidwoord en een voorzetsel staat - met welk woordje vertaal je die genitivus?

Slide 25 - Open question

Functies van de genitivus
aanvulling werkwoord: ἀκουω, μετεχω, ἐπιυθμεω
aanvulling voorzetsel: περι,  ἀπο
bijvoeglijke bepaling: 'van'

Ἡ της κορης μητηρ
το Ἑλληνων πλοιον
οἱ υἱοι οἱ αὐτης

Slide 26 - Slide