als/dan jou/jouw 3bk

Uitleg

Hoofdstuk 4 Grammatica gaat over het verschil tussen als en dan en de taalkwestie jou en jouw

Deze quiz test wat jij al weet en kent. 

Als twee dingen hetzelfde zijn gebruik je ALS

Tekst

1. WAAR
2. NIET WAAR
3. WEET IK NIET

Om een verschil aan te geven gebruik je DAN

1. WAAR
2. NIET WAAR
3. WEET IK NIET

(ALS OF DAN)
Marith heeft een hoger cijfer........Els.

(ALS OF DAN)
De kapper knipte het haar net zo kort ..............Peter.

(ALS OF DAN)
Zij heeft mooiere ogen ............Mieke.

jou of jouw?
Is die pen van .... of van hem?

1. jou
2. jouw

Vul in jou of jouw.

Gelukkig kan ik altijd op .... rekenen.

1. jou
2. jouw

Vul in jou of jouw.

Wil je ....verlanglijstje mailen?.

1. jou
2. jouw

Hij geeft die voetbal aan .....

jou of jouw?

1. jou
2. jouw

jou of jouw?
Ben jij met ...... vrienden naar een festival geweest?

1. jou
2. jouw

Vul in jou of jouw.

Vind je het niet smerig dat ik ........ gymkleding draag?

1. jou
2. jouw

Vul in jou of jouw.

Is dit doosje met oordopjes van .....?

1. jou
2. jouw

vul in jou of jouw
Wie is ... broer?
Die krullenbol is ... broer

1. jou, mijn
2. jouw, mijn
3. jouw, mij
4. jou, mij

Ik begrijp het verschil tussen
jou en jouw

1. Ja
2. Nee
3. Een beetje denk ik?