10.3

1 / 32
next
Slide 1: Slide
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide


Ben je tevreden met je cijfer? Beschrijf hoe je je hebt voorbereid op het tentamen.

Slide 5 - Open question


Hoe heb je gewerkt aan de leerdoelen van 10.2?

Slide 6 - Open question


Wat is een ion?

Slide 7 - Open question


Welke twee soorten ionen zijn er?

Slide 8 - Open question


De oplosbaarheid van salpeter is 300 g/L. Wat kun je zeggen over de oplosbaarheid van dit zout?
A
Goed oplosbaar
B
Matig oplosbaar
C
Slecht oplosbaar
D
Is niet te zeggen

Slide 9 - Quiz


De oplosbaarheid van gips is 3 g/L. Wat kun je zeggen over de oplosbaarheid van dit zout?
A
Goed oplosbaar
B
Matig oplosbaar
C
Slecht oplosbaar
D
Is niet te zeggen

Slide 10 - Quiz


Zinkoxide is een zout. Zoek op in je BiNaS wat de oplosbaarheid van dit zout is.
A
Goed
B
Matig
C
Slecht
D
Bestaat niet

Slide 11 - Quiz


Natriumsulfide is een zout. Zoek op in je BiNaS 
wat de oplosbaarheid van dit zout is.
A
Goed
B
Matig
C
Slecht
D
Bestaat niet

Slide 12 - Quiz


De concentratie NaCl is 150 g/L. Je hebt 430 ml van deze oplossing. Hoeveel gram NaCl is in dit glas aanwezig?
A
150 x 430 = 64 500 g
B
150 x 0,43 = 64,5 g
C
150 : 430 = 0,35 g
D
0,150 : 0,430 = 0,35 g

Slide 13 - Quiz

Sleep de juiste antwoorden naar de som.
a. 10 g     =                       mg

b. 28 kg  =                       mg

c. 83 g    =                        cg

d. 92 cm3    =                   ml
Er blijven antwoorden over!
0,0001
10000
9200
0,920
0,0083
8300
92
92 000
28 000 000
83 000

Slide 14 - Drag question


In de grafiek hiernaast staat de maximale oplosbaarheid van natronslapeter, een soort kunstmest, in water.  
Wat is de oplosbaarheid van natronsalpeter als het water 30 graden celcius is?
A
900 g/L
B
950 g/L
C
870 g/L
D
800 g/L

Slide 15 - Quiz


In de grafiek hierboven staat de maximale oplosbaarheid van natronslapeter, een soort kunstmest, in water.  
Hans lost 350 g natronsalpeter op in 300 ml. Bij welke temperatuur is deze oplossing net verzadigd?
A
350 : 300 = 1,17 g/L verzadigt bij 10 C
B
350 : 0,3 = 1167 g/L verzadigt bij 55 C
C
350 x 300 = 105 000 g/L Verzadigt bij 80 C
D
350 x 0,3 =105 g/L verzadigt bij 20 C

Slide 16 - Quiz


In de grafiek hierboven staat de maximale oplosbaarheid van natronsalpeter, een soort kunstmest, in water.  
Welke conclusie kun je niet uit deze grafiek trekken.
A
Hoe warmer het water hoe meer natronsalpeter er opgelost kan worden.
B
Hoe warmer het water hoe sneller natronsalpeter oplost.
C
Op kamertemperatuur is natronsalpeter een goed oplosbaar zout.
D
Als het water 40 graden is kun je meer dan 1000 g per Liter oplossen.

Slide 17 - Quiz


Vind je dat je de leerdoelen van 10.1 goed beheerst? 
Welke vind je lastig? Wat ga je er voor doen?

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Slide

Keuze!

Mee doen met de uitleg:
  • Blijf in deze lesson-up
  • Uitleg leerdoelen 10.2
  • Oefen met formuleren
  • Checken of je het snapt 
  • Verplicht voor rood
  • Keuze voor geel/groen


Zelfstandig bezig:
  • Lees aandachtig 10.2
  • Maak een begrippenlijst
  • of samenvatting/mindmap
  • Maak de werkboekvragen
  • Kijk de werkboekvragen na
  • Keuze voor geel/groen
  • Volgende les verantwoorden.

Slide 20 - Slide


Welke keuze maak je?
A
Ik zit in rood
B
Ik zit in geel/groen doe mee met de uitleg
C
Ik zit in geel, ga zelfstandig werken
D
Ik zit in groen, ga zelfstandig werken

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide


Zout of moleculaire stof?
1: Bestaat uit moleculen.
2: Deze stof is vloeibaar.
A
1: moleculaire stof 2: zout
B
1: zout 2: moleculaire stof
C
1: zout 2: zout
D
1: moleculaire stof 2: moleculaire stof

Slide 23 - Quiz


Zout of moleculaire stof?
1: IJzer(III)chloride
2: Natriumfluoride
A
1: moleculaire stof 2: zout
B
1: zout 2: moleculaire stof
C
1: zout 2: zout
D
1: moleculaire stof 2: moleculaire stof

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide

Sleep de juiste naam naar het ion. 
Let op: Er blijven antwoorden over.
IJzeride-ion
Zilver-ion
Zilver(I)-ion
IJzer(III)-ion
Jood-ion
zuurstofide-ion
oxide-ion
zwavel-ion
Sulfide(II)ion
Sulfide-ion
Jodide-ion
Zilverode-Ion

Slide 26 - Drag question


Het tin-ion komt voor met een 2+ lading en een 4+ lading. Wat is de naam van 
A
Tinoxide
B
Tin(4)dioxide
C
Tin(IV)oxide
D
Tin(IV)dioxide

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Slide


Wat is de lading van:
1: Cesium
2: Zwavel

A
1: 1+ 2: 2+
B
1: 1+ 2: 2-
C
1: 1- 2: 2+
D
1: 1- 2: 2-

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Slide


Mads doet een experiment. Hij lost het zout kopersulfide op in water. Daarna lost hij het zout IJzer(III)chloride op. Hij vergeet welke oplossing hij in welk bekerglas heeft gedaan. Hoe kan hij de 2 toch herkennen?

Slide 31 - Open question

Slide 32 - Slide