hoofdstuk 1 toetsvragen

hoofdstuk 1 toetsvragen
1 / 34
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

hoofdstuk 1 toetsvragen

Slide 1 - Slide

Bij welke productiefactor hoort het begrip menselijk kapitaal?
A
kapitaal
B
arbeid
C
natuur
D
ondernemerschap

Slide 2 - Quiz

Een kantoorgebouw is een voorbeeld van de productiefactor ...
A
Arbeid
B
Kapitaal
C
Natuur
D
Ondernemerschap

Slide 3 - Quiz

Geef aan welke productiefactor van toepassing is. Groenteboer Annie investeert in een nieuwe tractor
A
Kapitaal
B
Natuur
C
Arbeid
D
Ondernemerschap

Slide 4 - Quiz

Tot welke productiefactor behoort een lopende band
A
kapitaal
B
arbeid
C
natuur
D
ondernemerschap?

Slide 5 - Quiz

Een autofabrikant maakt gebruik van machines om de auto's in elkaar te zetten. Van welke productiefactor maakt de autofabrikant gebruik?
A
Kapitaal
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap

Slide 6 - Quiz

De nominale waarde
van 20 euro is...
A
20 euro, wat op het briefje staat
B
wat je van 20 euro in NL kunt kopen
C
wat het kost om een briefje van 20 te maken
D
de wisselkoers, bijv. hoeveel dollar je ervoor krijgt

Slide 7 - Quiz

Wat is een wisselkoers?
A
geeft geen verhouding tussen de euro en vreemde valuta aan
B
geeft de verhouding tussen de euro en vreemde valuta aan
C
geeft de verhouding tussen de euro en euro aan
D
geeft de verhouding tussen de valuta en valuta aan

Slide 8 - Quiz

Bij de Romeinen was de nominale waarde van een munt gelijk aan de intrinsieke waarde
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quiz

Wat bedoelt men met de intrinsieke waarde van geld?
A
het bedrag dat op het muntje of biljet staat
B
de waarde van het materiaal waarvan het geld gemaakt is
C
de koopkracht
D
de inflatie

Slide 10 - Quiz

Als de waarde van een euro gisteren
1 dollar was is en nu 1,30 dollar, dan is de wisselkoers van de euro ...
A
gestegen.
B
gedaald.

Slide 11 - Quiz

Wat geeft de wisselkoers van de euro aan?
A
hoeveel 1 EURO waard is in vreemde valuta
B
hoeveel 1 EURO waard is in de Eurozone
C
Als je vreemde valuta verkoopt krijg je de lage wisselkoers
D
Als je vreemde valuta koopt krijg je hoge wisselkoers

Slide 12 - Quiz

De nominale waarde van de euro is groter dan de intrinsieke waarde.
A
goed
B
fout

Slide 13 - Quiz

Wat is giraal geld?
A
Het geld in je portemonnee
B
Het geld op je bankrekening
C
Het geld op je creditcard
D
Het geld op je spaarrekening

Slide 14 - Quiz

Welke drie functies heb je van geld?
A
Ruilmiddel, spaarmiddel en koopmiddel
B
Rekenmiddel, ruilmiddel en koopmiddel
C
Opbergmiddel, rekenmiddel en spaarmiddel
D
Ruilmiddel, rekenmiddel en spaarmiddel

Slide 15 - Quiz


Is geld van je rekening pinnen giraal of chartaal?
A
Giraal
B
Chartaal
C
Beide
D
Geen van beiden

Slide 16 - Quiz

Jip ruilt zijn gouden ketting in voor geld. Welke functies van geld wordt NIET gebruikt?
A
rekenmiddel
B
ruilmiddel
C
spaarmiddel

Slide 17 - Quiz

Wat is chartaal geld?
A
Geld dat bestaat uit munten en bankbiljetten
B
Geld dat op je betaalrekening staat
C
Geld dat op je spaarrekening staat
D
Alleen muntgeld

Slide 18 - Quiz

Simone heeft een fietsongelukje gehad. De schade aan haar fiets wordt op €250 geschat. Welke functie van geld wordt hier gebruikt?
A
ruilfunctie
B
rekenfunctie
C
oppotfunctie

Slide 19 - Quiz

Na de coronacrisis gingen de spaarsaldo's van mensen omhoog. Welke functie van geld is dat?
A
Rekenfunctie
B
Ruilfunctie
C
oppotfunctie

Slide 20 - Quiz

Gaat het hier in Nederland om chartaal geld of giraal geld ?

€ 825,33 op je jongerenspaarrekening.


A
Chartaal geld
B
Giraal geld
C
Beide
D
Geen geld

Slide 21 - Quiz

Welke functie van het geld zien we hier?
A
Rekenfunctie
B
Ruilfunctie
C
Oppotfunctie

Slide 22 - Quiz

Hoeveel procent is €45,- van €250,-?
A
Ik heb geen idee hoe ik dit moet uitrekenen
B
112,5%
C
12,5%
D
18%

Slide 23 - Quiz

Dit jaar hebben 3.000.560 mensen gestemd. Vier jaar geleden waren dat 2.345.214 mensen. Hoeveel is de procentuele verandering?

A
45,78%
B
45,89%
C
27,94%
D
26,45%

Slide 24 - Quiz

Vorig jaar was een brood €1,85 en nu € 2,05. De procentuele verandering is
A
+10,8%
B
+9,8%

Slide 25 - Quiz

Procentuele verandering

Een e-reader van € 79,00 kost met ingang van volgende week € 87,00 Bereken hoeveel procent de e-reader duurder wordt.


A
10 %
B
9,9 %
C
10,1%
D
8 %

Slide 26 - Quiz

Peter heeft voor €2000 schade aan zijn auto. Welke functie van geld wordt hier gebruikt?
A
rekenfunctie
B
ruilfunctie
C
oppotfunctie

Slide 27 - Quiz

Van welke functie van geld is hier sprake: Kees kijkt in de supermarkt wat hij allemaal kan kopen voor €2
A
Ruilfunctie
B
Rekenfunctie
C
Oppotfunctie

Slide 28 - Quiz

Opdracht 5:
Als je geld spaart op een rekening dan is dat .........geld
A
Giraal geld
B
Chartaal geld

Slide 29 - Quiz

Hoeveel procent is 672 van 1.200?
A
0,56 %
B
5,6%
C
17,8%
D
56 %

Slide 30 - Quiz

De formule voor procentuele verandering luidt:
A
(nieuw-oud)/nieuw x 100%
B
(nieuw-oud)/oud x 100%
C
nieuw/oud x 100 - 100
D
oud/nieuw x 100 - 100

Slide 31 - Quiz

2.4) De verwachting is dat de Europese Centrale Bank (ECB) de rente met een 0,8 procentpunt zal verhogen. Nu is de rente 0,1%. Hoe hoog wordt de nieuwe rente?
A
0,9%
B
0,18%
C
9%
D
1,8%

Slide 32 - Quiz

Grease speelt dit najaar in Amare in Den Haag. Op zondag spelen ze twee voorstellingen. De middagvoorstelling is voor 70% uitverkocht, terwijl de avond voorstelling voor 95% is uitverkocht. Wat is verschil in procentpunten tussen de avond- en de middagvoorstelling?
A
5%
B
15%
C
25%
D
50

Slide 33 - Quiz

Vroeger 17% van de klas man. Nu 20% van de klas man. De verandering in procentpunten bedraagt
A
3%
B
17,6%

Slide 34 - Quiz