Feiten, meningen en argumenten

Vandaag
-  Feiten, meningen en argumenten

- Oefenen met stof
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Vandaag
-  Feiten, meningen en argumenten

- Oefenen met stof

Slide 1 - Slide

Wat zie jij?

Slide 2 - Mind map

Wat zie jij?

Slide 3 - Mind map

Wat zie jij?

Slide 4 - Mind map

Wat zie jij?

Slide 5 - Mind map

Feiten

Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is: 
– Het Paleis op de Dam staat in Amsterdam.
– Het Paleis op de Dam heeft een knaloranje voordeur.

De eerste zin is een voorbeeld van een waar feit; de tweede zin is een voorbeeld van een onwaar feit. Je kunt beide feiten controleren door naar de Dam in Amsterdam te gaan.

Slide 6 - Slide

Noem een voorbeeld van een feit

Slide 7 - Mind map

Meningen en standpunten
Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. Met iemands mening kun je het eens of oneens zijn. 

Een mening herken je soms (maar lang niet altijd!) aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening, mijns inziens.

Slide 8 - Slide

Noem een voorbeeld van een mening

Slide 9 - Mind map

Argumenten
Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een argument.

Een argument herken je aan signaalwoorden als want, omdat, namelijk en immers: 
– Je zou dat blauwe jasje aan moeten doen naar het Lentefeest. (= mening) Dat staat je namelijk geweldig! (= argument)

Je gebruikt dus argumenten om je standpunt te onderbouwen. Deze argumenten kunnen vervolgens weer meningen of feiten zijn.

Slide 10 - Slide

Wat is in de volgende zin het argument?

Ik heb een hekel aan de zomer, omdat het dan te heet is.

Slide 11 - Open question

Wat is in de volgende zin het standpunt?

Omdat mijn vader altijd zo lekker kookt, vind ik Pasen echt een leuke feestdag.

Slide 12 - Open question

Feit of mening?

Willem II is de beste club van Nederland.
A
Feit
B
Mening

Slide 13 - Quiz

Feit of mening?

In Tilburg wonen meer mensen dan in Den Bosch.
A
Feit
B
Mening

Slide 14 - Quiz

Wat is betrouwbaarder: een tekst met vooral feiten of vooral meningen?

Slide 15 - Open question

Opdracht Deel 1 (Voor jezelf)
In deze klas vinden we wat van elkaar, dat is wat ik merk in de klas. De vraag is, zijn dit nu feiten of meningen?

1) Schrijf op wat je van je klasgenoot vind of weet
2) Schrijf op waarom je dat vind of weet
3) Schrijf op of je denkt dat het een feit of een mening is

Voorbeeld: Pietje Puk heeft een hond, want er is een boektitel die dit aangeeft. Ook in de samenvatting staat dat de hond is gekomen nadat Poes Dubbeldik is aangereden (FEIT)

(Of is de hond alweer overleden?

Slide 16 - Slide

Opdracht - Deel 2 (Samen)
In deze klas vinden we wat van elkaar, dat is wat ik merk in de klas. De vraag is zijn dit nu feiten of meningen?

1) Controleer wat de ander heeft opgeschreven, is dit allemaal juist?


Slide 17 - Slide

Opdracht Deel 1 (Voor jezelf)
In deze klas vinden we wat van elkaar, dat is wat ik merk in de klas. De vraag is, zijn dit nu feiten of meningen?

1) Schrijf op wat je van je klasgenoot vind of weet
2) Schrijf op waarom je dat vind of weet
3) Schrijf op of je denkt dat het een feit of een mening is

Voorbeeld: Pietje Puk heeft een hond, want er is een boektitel die dit aangeeft. Ook in de samenvatting staat dat de hond is gekomen nadat Poes Dubbeldik is aangereden (FEIT)

(Of is de hond alweer overleden?

Slide 18 - Slide