imperative

• Engels
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 1

Imperative

- Wat is de imperative?

- Hoe werkt de imperative in het Engels?

Imperatives (gebiedende wijs)

                            

positive imperative =  

hele werkwoord + rest van de zin           

Eat your breakfast!              

negative imperative

Don't + hele werkwoord + rest van de zin

Don't eat your breakfast!

Imperative

wel doen! (+)	Niet doen (-)
Read a book	Don't/ do not run
Listen to the teacher	Don't/ do not mess it up

Imperative

Adverbs

Adverb - verb

He drives quickly.

She sang beatifully.

They worked nicely.

How to form an adverb:

adjective + -ly

Bijwoorden

Doel van de les:

- ik weet wat een bijwoord is

- ik kan bijwoorden maken in het Engels

- ik weet op welke plek een bijwoord in de zin staat

-ly

Als een bijvoeglijk naamwoord een bijwoord is, komt er -ly achter in het Engels

He is nice	He speaks nice ly
She is beautiful	She sings beautiful ly
We are loud	We scream loud ly

Adverbs

Waar zegt een Adverb iets over?

Adjectives

Waar zegt een Adjective iets over?

Things

Adverbs

Adjectives

whole sentence

Verbs

People

Nouns 

Adverbs

Vuistregels

Een bijwoord is een woord dat meer informatie geeft over het woord waar het bij hoort, vandaar de naam bijwoord.

Bijwoorden zeggen bijna altijd iets over een ander werkwoord, een ander bijwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een plaats of tijd.

Adverbs eindigen in het Engels (bijna) altijd met -ly.

Adverb or Adjective?

Adverb

Adjective

Amazingly

Magnificent

Heroic

Sadly

Horrible

Terribly

Comparative and superlative adverbs (bijwoord)

Adverb – comparative adverb – superlative adverb:

frequently - more frequently - the most frequently

Rabbits are seen more frequently than hares. 

Imperative:
Steek niet over!

1. Don't cross the road.
2. You cross not the road.

Imperative:
Wees op tijd!

1. You must be on time!
2. You have to be on time!
3. Be on time!

Imperative:
Sla rechtsaf!

1. You must turn right!
2. You have to turn right!
3. Turn right!

Imperative:
Niet op het gras lopen!

1. Don't walk on the grass!
2. Walk on the grass!
3. No walking on the grass!
4. To walk on the grass

Hoe maak je de imperative?

1. Hele werkwoord + s
2. Hele werkwoord + ing
3. Hele werkwoord zonder to
4. Oeps, ik weet het niet meer!

Wat is de imperative?

1. Een zin dat emotie uitdrukt.
2. Een zin dat een situatie beschrijft.
3. Een zin dat een vraag stelt.
4. Een zin waarin een bevel of advies zit.

Imperative:
Blijf fit!

1. Stay fit!
2. Staying fit!

Imperative:
Kom binnen!

1. Don't come in!
2. Come in!
3. Coming in!
4. To come in!

Imperative:
Schiet op!

1. You have to hurry up!
2. Hurry up!