Futur proche

le futur proche
In deze LessonUp herhaal je de futur proche

1 / 25
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

le futur proche
In deze LessonUp herhaal je de futur proche

Slide 1 - Slide

voor je begint...
- wat betekent 'futur proche'?
- welk hulpwerkwoord heb ik ervoor nodig?
- help?

Slide 2 - Slide

futur proche
futur = toekomst (denk aan het Engels - the future)
proche = nabij

--> de nabije toekomst
bv ik ga eten
ex. je vais manger
ik eet nu nog niet, maar ik ga het doen, over een aantal minuten...

Slide 3 - Slide

hulpwerkwoord
ik ga eten
je vais manger

hulpwerkwoord: 
gaan = aller
dat moet je dus vlot kennen!

Slide 4 - Slide

le verbe "aller"

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

'Aller' betekent
A
gaan
B
zijn
C
kunnen
D
willen

Slide 7 - Quiz

Aller
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
vais
vas
va
allons
allez
vont

Slide 8 - Drag question

  Zet de vervoegingen van het werkwoord 'aller' in de goede volgorde.
aller
il, elle, on va
nous allons
tu vas
vous allez
ils vont
je vais

Slide 9 - Drag question

aller (je)
timer
0:20

Slide 10 - Open question

aller (tu)
timer
0:20

Slide 11 - Open question

aller (nous)
timer
0:20

Slide 12 - Open question

aller (vous)
timer
0:20

Slide 13 - Open question

exercices
hierna volgen een aantal opdrachten over de futur proche

Slide 14 - Slide

nager - je
futur proche
A
je nage
B
j'ai nagé
C
je vais nager
D
je vais nage

Slide 15 - Quiz

jouer au foot - nous
futur proche
A
nous allez jouer au foot
B
nous allons jouer au foot
C
nous avons joué au foot
D
nous jouons au foot

Slide 16 - Quiz

wat betekent
nous allons jouer au foot

Slide 17 - Open question

Zet in de futur proche:
je regarde une série.
A
je vas regarder une série.
B
je vais regarder une série.
C
je vais regarde une série
D
j'aller regarder une série.

Slide 18 - Quiz

welke zin staat in de futur proche?
A
Monique et Pierre vont à Paris.
B
Monique et Pierre sont allés à Paris.
C
Monique et Pierre vont aller à Paris.
D
Monique et Pierre va aller à Paris.

Slide 19 - Quiz

Welke zin staat niet in de futur proche?
A
Tu as mangé une pizza.
B
Tu vas manger une pizza.
C
Vous allez manger une pizza.
D
Nous allons manger une pizza.

Slide 20 - Quiz

Zeg in het Frans dat je huiswerk gaat maken.

Slide 21 - Open question

Zeg in het Frans, in de futur proche, dat jouw zus muziek gaat luisteren.

Slide 22 - Open question

un petit test
hierna krijg je een aantal volledige werkwoorden 
vervoeg ze in de futur proche aangepast aan het onderwerp dat erbij staat

maak dit op een apart blaadje
je kan jezelf controleren met de slide die erna komt

Slide 23 - Slide

le futur proche
je
manger
tu
regarder
elle
chanter
nous
danser
vous
jouer
elles
nager
timer
2:00

Slide 24 - Slide

le futur proche
je
manger
je vais manger
tu
regarder
tu vas regarder
elle
chanter
elle va chanter
nous
danser
nous allons danser
vous
jouer
vous allez jouer
elles
nager
elles vont nager

Slide 25 - Slide