2hv - Grammatik - periode 3

2h/v  Grammatik
Schuljahr 24/25
1 / 35
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

2h/v  Grammatik
Schuljahr 24/25

Slide 1 - Slide

haben/sein
Ich ___ vierzehn Jahre alt.

Slide 2 - Open question

haben/sein
Ihr _____ die Hausaufgaben noch nicht gemacht.

Slide 3 - Open question

haben/sein
_____ du das Essen gekocht?

Slide 4 - Open question

haben/sein
Wir haben in der Schule viel Spaß ___ .

Slide 5 - Open question

haben/sein
Wir sind in Berlin _____ .

Slide 6 - Open question

zwakke werkwoorden
____ du Gitarre? (spielen)

Slide 7 - Open question

zwakke werkwoorden
Ich ____ gern. (malen)

Slide 8 - Open question

zwakke werkwoorden
Sie (mv) ______ die Übung. (machen)

Slide 9 - Open question

zwakke werkwoorden
Der Lehrer _____ viel. (reden)

Slide 10 - Open question

zwakke werkwoorden
Sofia _____ oft. (arbeiten)

Slide 11 - Open question

zwakke werkwoorden
Hast du diese Frage _____ ? (hören)

Slide 12 - Open question

zwakke werkwoorden
Ich habe heute viel _____ . (arbeiten)

Slide 13 - Open question

Vertaal:
Hoe laat is het?

Slide 14 - Open question

Vertaal:
Het is één uur.

Slide 15 - Open question

Vertaal:
Het is kwart over vier.

Slide 16 - Open question

Vertaal:
Het is half twaalf.

Slide 17 - Open question

rangtelwoorden
vertaal: derde

Slide 18 - Open question

rangtelwoorden
vertaal: twintigste

Slide 19 - Open question

rangtelwoorden
vertaal: zeventiende

Slide 20 - Open question

rangtelwoorden
vertaal: tweede

Slide 21 - Open question

Schwester
A
die, want vrouwelijk persoon
B
das, want het in het Nederlands
C
die, want meervoud
D
der, want mannelijk persoon

Slide 22 - Quiz

Häuschen
A
die, want vrouwelijk persoon
B
das, want verkleinwoord
C
der, want mannelijk dier
D
der, want mannelijk persoon

Slide 23 - Quiz

Lehrer
A
der, want mannelijk dier
B
der, want mannelijk persoon
C
die, want vrouwelijk persoon
D
das, want ook onzijdig in het Nederlands

Slide 24 - Quiz

Prinzessin
A
die, want meervoud
B
das, want verkleinwoord
C
die, want vrouwelijk persoon
D
das, want ook onzijdig in het Nederlands

Slide 25 - Quiz

Freundlichkeit
A
die, want vrouwelijk persoon
B
das, want ook onzijdig in het Nederlands
C
die, want meervoud
D
die, want eindigt op -keit

Slide 26 - Quiz

Kind
A
die, want vrouwelijk persoon
B
das, want verkleinwoord
C
die, want meervoud
D
das, biologische regel/ook onzijdig in het Nederlands

Slide 27 - Quiz

Kuh
A
der, want mannelijk dier
B
die, want meervoud
C
das, want onzijdig in het Nederlands
D
die, want vrouwelijk dier

Slide 28 - Quiz

Bananen
A
die, want meervoud
B
der, want mannelijk persoon
C
das, want onzijdig in Nederlands
D
die, want eindigt op -nen

Slide 29 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord:
Ich habe dein Buch gelesen.
A
mijn
B
zijn
C
jouw
D
jullie

Slide 30 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord:
Sie hat eure Hausaufgaben korrigiert.
A
jullie
B
hun
C
onze
D
uw

Slide 31 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord:
Vergessen Sie nicht Ihre Sachen!
A
mijn
B
zijn
C
uw
D
haar

Slide 32 - Quiz

modale werkwoorden
Ich ____ sehr gut Deutsch. (können)

Slide 33 - Open question

modale werkwoorden
Ich ____ nicht ins Kino gehen. (dürfen)

Slide 34 - Open question

modale werkwoorden
Ich _____ nächste Woche viele Prüfungen machen. (müssen)

Slide 35 - Open question