1MH oefenen leestoets 2

Lezen Blok 1 t/m 6

  • Je kan de tekstdoelen aanwijzen en voorbeelden geven.
  • Je kan voorbeelden geven van tekstvormen.
  • Je kan de kernzinnen aanwijzen. Je weet de hoofd- en bijzaken eruit te halen.
  • Je kent het verschil tussen een onderwerp en een deelonderwerp van een tekst.
  • Je kent de begrippen zoekend lezen, verkennend lezen en grondig lezen.
  • Je kan feiten en meningen onderscheiden.
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, mavoLeerjaar 1,2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Lezen Blok 1 t/m 6

  • Je kan de tekstdoelen aanwijzen en voorbeelden geven.
  • Je kan voorbeelden geven van tekstvormen.
  • Je kan de kernzinnen aanwijzen. Je weet de hoofd- en bijzaken eruit te halen.
  • Je kent het verschil tussen een onderwerp en een deelonderwerp van een tekst.
  • Je kent de begrippen zoekend lezen, verkennend lezen en grondig lezen.
  • Je kan feiten en meningen onderscheiden.

Slide 1 - Slide

In welke drie onderdelen is een tekst verdeeld?

Slide 2 - Open question

Het doel van een tekst.

Slide 3 - Mind map

Het onderwerp van de tekst noteer je in:
A
Een paar woorden.
B
Een hele zin.
C
In twee of meer zinnen.

Slide 4 - Quiz

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over school?
A
De dierenwinkel
B
De geschiedenis van voetbal
C
Pauzes in de aula
D
Zakgeld

Slide 5 - Quiz

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over politiek?
A
Gezelschapsspellen
B
Verkiezingen
C
Vakantiereizen
D
De woestijn

Slide 6 - Quiz

Wat is een deelonderwerp?

Slide 7 - Open question

Bij zoekend lezen, lees je de tekst:
A
Helemaal
B
Voor de helft
C
Een klein beetje

Slide 8 - Quiz

Bij grondig lezen, lees je de tekst:
A
Helemaal
B
Voor de helft
C
Nog niet

Slide 9 - Quiz

Een kenmerk van zoekend lezen is:
A
Je kijkt naar een bepaalde vraag.
B
Je leest de kernzinnen.
C
Je leest de tekst .

Slide 10 - Quiz

Wat is het doel van deze krantenartikelen?
A
Informeren
B
Overhalen/activeren
C
Instrueren/uitleggen
D
Overtuigen

Slide 11 - Quiz

Wat is het doel van dit aanplakbiljet?
A
Informeren
B
Overhalen/activeren
C
Amuseren
D
Instrueren/uitleggen

Slide 12 - Quiz

De schrijver wil dat je iets wel of niet gaat doen.
DOEL?
A
overhalen/activeren
B
amuseren
C
instrueren/uitleggen
D
overtuigen

Slide 13 - Quiz

Wat is het doel van dit recept?
A
Informeren
B
Overhalen/activeren
C
Amuseren
D
Instrueren/uitleg geven

Slide 14 - Quiz

De schrijver wil zijn mening geven.
DOEL?
A
instrueren/uitleggen
B
overtuigen
C
informeren
D
overhalen/activeren

Slide 15 - Quiz

Wat vertel je als je kort wilt vertellen waar een tekst over gaat?
A
Hoofdzaken
B
Bijzaken

Slide 16 - Quiz

Wat is de belangrijkste zin van alinea 2?
A
Het slotevenement van Dance4Life was afgelopen zaterdag in Ahoy, Rotterdam.
B
Als beloning voor hun inzet mochten tienduizend leerlingen naar dit evenement komen.
C
Hier dansten zij met jongeren uit 26 landen tegelijk tegen aids en hiv.
D
De jongeren werden per satelliet met elkaar verbonden.

Slide 17 - Quiz


A
Informeren
B
Overtuigen
C
Instrueren /uitleggen
D
Tot handelen aanzetten

Slide 18 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Ik vind 'The Cell' een spannende film.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 19 - Quiz

Wat heb je geleerd? 

    • tekstdoelen, tekstvormen, kernzinnen.
  • hoofd- en bijzaken eruit te
  • onderwerp en een deelonderwerp van een tekst.
  • Je kent de begrippen zoekend lezen, verkennend lezen en grondig lezen.
  • Je kan feiten en meningen onderscheiden.  


Slide 20 - Slide