B2A Herhaling Over Taal Blok 4 5 en 6

de vragen 
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

de vragen 

Slide 1 - Slide

Over Taal

Klik op de link in de volgende slide en 
oefen de woorden met Quizlet.
Doe dit 10 minuten.
Je krijgt hier straks vragen over.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

vroegere =
A
begrippen
B
eerdere
C
waarderen
D
aantonen

Slide 4 - Quiz

woorden =
A
begrippen
B
eerdere
C
behouden
D
verrichten

Slide 5 - Quiz

eraan beantwoorden =
A
voldoen aan
B
afwisselend
C
waarderen
D
aantonen

Slide 6 - Quiz

steeds anders =
A
begrippen
B
afwisselend
C
behouden
D
verrichten

Slide 7 - Quiz

Welke taken mag je ..... als je stage loopt bij Ikea?
A
begrippen
B
afwisselend
C
behouden
D
verrichten

Slide 8 - Quiz

Je kunt een ... krijgen voor de reiskosten.
A
positie
B
vergoeding
C
effect
D
achtergrond

Slide 9 - Quiz

Je mag .... iets lekkers uitdelen als je jarig bent.
A
positie
B
voorwerp
C
uiteraard
D
achtergrond

Slide 10 - Quiz

Wat is het voorvoegsel bij dit woord ?

onaardig
A
on-
B
-ig
C
-aard-

Slide 11 - Quiz

Wat is het achtervoegsel bij dit woord ?
betaalbaar
A
be-
B
-taal-
C
-baar

Slide 12 - Quiz

In Boxtel is een dronken egel gevonden, hij is naar het dierentehuis gebracht.

Wat is het VERWIJSWOORD in deze zin ?
A
egel
B
is
C
hij
D
naar

Slide 13 - Quiz

Kun jij aantonen dat je 16 bent?

aantonen betekent:
A
het verschil zien
B
bewijzen
C
vertellen
D
aangeven

Slide 14 - Quiz

Welk woord past in de zin?
'Wij ... het programma voor het schoolreisje, we hebben het per mail ontvangen.'
A
zijn op de hoogte van
B
gaan ten koste van
C
onderscheiden
D
deelnemen

Slide 15 - Quiz

Welk(e) woord(en) passen in deze zin:
'De ... van mijn nieuwe iPhone valt tegen. De batterij is snel leeg'
A
klacht
B
gegeven
C
verantwoordelijkheid
D
kwaliteit

Slide 16 - Quiz

Ik vond de film net zo leuk ... het boek.
A
als
B
dan

Slide 17 - Quiz

Mijn broer is ouder ... die van jou.
A
als
B
dan

Slide 18 - Quiz

Jij bent groter ... ik
A
als
B
dan

Slide 19 - Quiz

De film is vaak beter ... het boek
A
dan
B
als

Slide 20 - Quiz


Welk woord past
bij beide
afbeeldingen ?
A
plan
B
schaal
C
kaart
D
ansicht

Slide 21 - Quiz

Elke dinsdag wordt het ___ opgehaald.
a: huis vuil
b: huisvuil
A
huis vuil
B
huisvuil

Slide 22 - Quiz

Bah, wat is dit ___!
a: huis vuil
b: huisvuil
A
huis vuil
B
huisvuil

Slide 23 - Quiz

Leon moest invallen voor zijn zieke ___.
a: team genoot
b: teamgenoot
A
team genoot
B
teamgenoot

Slide 24 - Quiz

In het kraampje langs de weg worden streekproducten, zoals jam en ___, verkocht

a: bijen honing
b: bijenhoning
A
bijen honing
B
bijenhoning

Slide 25 - Quiz

Van de nectar uit bloemkelken maken
a: bijen honing
b: bijenhoning
A
bijen honing
B
bijenhoning

Slide 26 - Quiz

De winkelier liet een ____ maken, nadat het oude was afgekeurd.
a: nieuw bouwplan
b: nieuwbouwplan
A
nieuw bouwplan
B
nieuwbouwplan

Slide 27 - Quiz

Lativa begon te huilen als een ___, toen ze haar telefoon kwijt was.
a: klein kind
b: kleinkind
A
klein kind
B
kleinkind

Slide 28 - Quiz

Dit boek is geen werkboek, je mag er dus niet ___.
a: in schrijven
b: inschrijven
A
in schrijven
B
inschrijven

Slide 29 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
a: fotoonderschrift
b: foto-onderschrift
c: fotoönderschrift
A
fotoonderschrift
B
foto-onderschrift
C
fotoönderschrift

Slide 30 - Quiz

Verbind de woorden met de juiste betekenis.
precies
zeker weten
vast en zeker
gelegenheden
vanzelfsprekend
mogelijkheden
exact
gegarandeerd
uiteraard
absoluut

Slide 31 - Drag question

Verbind de woorden uit de tekst met de juiste betekenis.
zorgen dat iest er niet kwam
bedrag
voor een doel geschikt maken
twee keer zoveel wordt
vermoedelijk
geeft
vermeden
waarschijnlijk
tarief
biedt
aanpassen
verdubbelt

Slide 32 - Drag question

Goed bezig!

Slide 33 - Slide