What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Vraagwoorden herhalen en vraagzinnen maken
Vraagwoorden
1 / 26
next
Slide 1:
Slide
NT2
ISK
This lesson contains
26 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Vraagwoorden
Slide 1 - Slide
Wat leer je?
Aan het eind van de les kun je een vraagzin maken
met een vraagwoord.
Slide 2 - Slide
Welke vraagwoorden ken je nog?
Slide 3 - Slide
Wie?
Wie
is die man op de foto?
Dat is Isaak.
Wie
komt morgen eten?Mijn moeder.
Slide 4 - Slide
Wat?
Wat
ben je aan het doen?
Ik ben aan het verhuizen.
Wat
zit in de dozen?
In de dozen zitten boeken, kussens en andere dingen.
Slide 5 - Slide
Waar?
Waar
woon jij?
Ik woon in Franeker.
Waar
is jouw jas?
Mijn jas hangt aan de kapstok.
Slide 6 - Slide
Waarom?
Waarom
ben je te laat?
Mijn bus reed niet.
Slide 7 - Slide
Wanneer?
Wanneer
is het
zomervakantie?
In juli.
Wanneer
is jouw afspraak?
Mijn afspraak is op 10 mei,
om 3 uur 's middags.
Slide 8 - Slide
Hoe?
Hoe
ga je naar school?
Ik ga met de fiets.
Hoe
gaat het met jou?
Met mij gaat het goed.
Slide 9 - Slide
Vraagzinnen maken
met
een vraagwoord
Slide 10 - Slide
Vraagzin
met
een vraagwoord
Hoe heet zij?
vraagwoord + werkwoord + wie/wat
1. 2. 3.
Slide 11 - Slide
Maak een vraag die begint met :
Wanneer ...........................................?
Slide 12 - Open question
Maak een vraag die begint met :
Waar ........................................................?
Slide 13 - Open question
Maak een vraag die begint met:
Hoe ..................................?
Slide 14 - Open question
Maak een vraag die begint met:
Wat ..................................?
Slide 15 - Open question
Slide 16 - Slide
Vraagzinnen maken
zonder
een vraagwoord
Slide 17 - Slide
Vraagzin
zonder
een vraagwoord
Gaat Julia naar de markt? markt?
werkwoord + wie/wat + rest
1. 2. 3.
Slide 18 - Slide
Je kunt vragen ook beginnen met een
werkwoord.
Het werkwoord staat dan op de
eerste plaats
.
Kom je vanavond naar huis?
Slide 19 - Slide
werkwoord
wie of wat
rest
(wanneer, wat, waar)
Wil
je
een kopje koffie?
Gaat
Julia
naar de markt?
Is
de soep
klaar?
Eet
Paul
vanavond pizza?
Vinden
jullie
deze les moeilijk?
Begrijp
je
wat ik bedoel?
Slide 20 - Slide
Begint de vraag met een werkwoord?
Dan begint het antwoord
altijd
met
ja
of
nee
.
Koop jij groenten?
Ja,
ik koop groenten.
Koop je vlees?
Nee,
ik koop vis.
Slide 21 - Slide
Maak een vraag.
Hij gaat naar school.
Slide 22 - Open question
Maak een vraag.
De dokter werkt op vrijdag.
Slide 23 - Open question
Maak een vraag:
Hij begrijpt de opdracht.
Slide 24 - Open question
Maak een vraag.
Jij vindt het eten lekker.
Slide 25 - Open question
Maak je een vraag met je of jij? Schrijf dan de
ik-vorm
.
Jij
wilt
een kopje koffie. -
Wil
je een kopje koffie?
Jij
gaat
naar huis. -
Ga
jij naar de huis?
Jij
vindt
snoep lekker. -
Vind
jij snoep lekker?
Slide 26 - Slide
More lessons like this
V1C: Vraagwoorden herhalen en vraagzinnen maken
4 days ago
- Lesson with
31 slides
NT2
ISK
V1D: Vraagwoorden herhalen en vraagzinnen maken
3 days ago
- Lesson with
43 slides
NT2
ISK
V1B: Vraagwoorden herhalen en vraagzinnen maken
3 days ago
- Lesson with
43 slides
NT2
ISK
Taalcompleet A1 H4 vragen maken 1 en 2
May 2024
- Lesson with
20 slides
NT2
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 1
Vragen maken met en zonder vraagwoord NT2
December 2024
- Lesson with
19 slides
NT2
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
Vragen maken met en zonder vraagwoord NT2
April 2024
- Lesson with
22 slides
NT2
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
Alfa 3 A1 TC 4.11
March 2025
- Lesson with
22 slides
NT2
MBO
Studiejaar 2
Nieuwe groep Blauw 30 okt vragen maken
October 2023
- Lesson with
11 slides
NT2
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1