Workshop 1F/B1: Trappen van vergelijking

Trappen van vergelijking
Ik kan personen of dingen met elkaar vergelijken
Ik kan de comparatief op de juiste manier gebruiken
Ik kan de superlatief op de juiste manier gebruiken
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 75 min

Items in this lesson

Trappen van vergelijking
Ik kan personen of dingen met elkaar vergelijken
Ik kan de comparatief op de juiste manier gebruiken
Ik kan de superlatief op de juiste manier gebruiken

Slide 1 - Slide

Planning voor deze workshop
Voorkennis
Uitvoeren
  • Oefening 1: De comparatief
  • Oefening 2: De superlatief
  • Oefening 3: De positief, comparatief en superlatief
Terugkijken

Slide 2 - Slide

Pim is even lief dan / als Kees
A
dan
B
als

Slide 3 - Quiz

Pim is liever dan / als Merel
A
dan
B
als

Slide 4 - Quiz

Frits is de / het liefst
A
de
B
het

Slide 5 - Quiz

Vul het ontbrekende woord in:
laag - ___ - laagst

Slide 6 - Open question

Vul het rijtje aan:
veel - ___ - ____

Slide 7 - Open question

Vul het ontbrekende woord in:
dun - ___ - dunst

Slide 8 - Open question

Vul het rijtje aan:
graag - ___ - ____

Slide 9 - Open question

Vul het ontbrekende woord in:
duur - ___ - duurst

Slide 10 - Open question

Vul het rijtje aan:
weinig - ___ - ____

Slide 11 - Open question

Uitleg
De comparatief en superlatief gebruik je om personen of dingen met elkaar te vergelijken.

  • de positief (stellende trap): mooi / even mooi als / net zo mooi als
  • de comparatief (vergrotende trap): mooier / mooier dan
  • de superlatief (overtreffende trap): de of het mooist(e)


Slide 12 - Slide

Uitleg
Let op de spelling bij de comparatief!

  • laag – lager, groot – groter
  • dik – dikker, wit – witter
  • lief – liever, braaf  – braver 
  • wijs - wijzer, boos - bozer

En ...
groot - groter, maar saai - saaier en mooi - mooier 




Slide 13 - Slide

Uitleg
Soms eindigt een bijvoeglijk naamwoord op de letter -r. Dan komt er geen -er achter het woord maar -der.

Bijvoorbeeld:

  • ver – verder
  • zwaar – zwaarder
  • duur – duurder


Slide 14 - Slide

Uitleg
Voorbeeld: De winter

Dit jaar is de winter kouder dan vorig jaar.
Dit jaar hebben we een koudere winter dan vorig jaar.

Voorbeeld: Het land

Mijn land is kleiner dan Nederland.
Ik kom uit een kleiner land dan Nederland.



Slide 15 - Slide

Oefening 1: De comparatief
Opdracht: Maak een zin met de gegeven woorden waarin je twee personen of dingen met elkaar vergelijkt. Gebruik de comparatief (vergrotende trap).

  1. Wij hebben een ___ (scheef) huis dan de buren.
  2. Joris is ___ (kaal) dan zijn vader.
  3. De lucht is nu veel ___ (donker) dan tien minuten geleden.
  4. Mijn haar is ___ (roze) dan een snoepje.
  5. Het huis van mijn ouders ruikt ___ (muf) dan mijn huis.
  6. We hebben dit schooljaar een ___ (saai) docent dan vorig schooljaar.

Klaar? Maak dan zelf zinnen met: boos - zuur - nieuw - rood



timer
10:00

Slide 16 - Slide

Oefening 1 - Antwoorden
Opdracht: Maak een zin met de gegeven woorden waarin je twee personen of dingen met elkaar vergelijkt. Gebruik de comparatief (vergrotende trap).

  1. Wij hebben een schever huis dan de buren.
  2. Joris is kaler dan zijn vader.
  3. De lucht is nu veel donkerder dan tien minuten geleden.
  4. Mijn haar is rozer dan een snoepje.
  5. Het huis van mijn ouders ruikt muffer dan mijn huis.
  6. We hebben dit schooljaar een saaiere docent dan vorig schooljaar.

Welke zinnen heb je zelf gemaakt?



timer
10:00

Slide 17 - Slide

Uitleg
De superlatief maak je meestal met -st aan het einde.

Bijvoorbeeld:

  • groot - groter - grootst
  • lief - liever - liefst
  • vies - viezer - viest
  • gek - gekker - gekst
  • goedkoop - goedkoper - goedkoopst

Slide 18 - Slide

Uitleg
Enkele woorden hebben onregelmatige trappen van vergelijking:

  • goed - beter - best
  • kwaad (‘erg’) - erger - ergst (maar: kwaad (‘boos’) - kwader - kwaadst)
  • graag (‘met plezier’) - liever - liefst
  • veel - meer - meest
  • weinig - minder - minst

Uitspraak: van kwaad tot erger (betekenis: het wordt steeds erger)


Slide 19 - Slide

Uitleg
Als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op -de, -isch, -sd, -sk of -st, dan schrijf je bij de superlatief (overtreffende trap) niet -st, maar meest + bijvoeglijk naamwoord.

Bijvoorbeeld:

  • stupide - meest stupide
  • komisch - meest komisch
  • verbaasd - meest verbaasd
  • pittoresk - meest pittoresk
  • verrast - meest verrast

Slide 20 - Slide

Oefening 2: De superlatief
Opdracht: Maak een zin met de gegeven woorden waarin je twee personen of dingen met elkaar vergelijkt. Gebruik de superlatief (overtreffende trap).

  1. Jullie docent is goed, maar wij hebben de ___ (goed). 
  2. In de zomer zwem ik graag, maar ik ga het ___  (graag) waterskiën. 
  3. Begrafenissen zijn de ___ (triest) gebeurtenissen uit mijn leven.
  4. De hoge gasrekeningen zijn het ___ (erg) voor arme mensen.
  5. Ik houd van elk schilderij van Van Gogh, maar van dit schilderij houd ik het ___ (veel).
  6. In het weekend kijkt hij graag Amerikaanse series. Friends vindt hij het ___ (komisch).

Klaar? Maak dan zelf zinnen met: boos - zuur - nieuw - rood



timer
10:00

Slide 21 - Slide

Oefening 2 - Antwoorden
Opdracht: Maak een zin met de gegeven woorden waarin je twee personen of dingen met elkaar vergelijkt. Gebruik de superlatief (overtreffende trap).

  1. Jullie docent is goed, maar wij hebben de beste.
  2. In de zomer zwem ik graag, maar ik ga het liefst waterskiën.
  3. Begrafenissen zijn de meest trieste gebeurtenissen uit mijn leven.
  4. De hoge gasrekeningen zijn het ergst voor arme mensen.
  5. Ik houd van elk schilderij van Van Gogh, maar van dit schilderij houd ik het meest.
  6. In het weekend kijkt hij graag Amerikaanse series. Friends vindt hij het meest komisch.

Welke zinnen heb je zelf gemaakt?



timer
10:00

Slide 22 - Slide

Oefening 3: De positief, comparatief en superlatief
Opdracht: Maak nu zelf zinnen met bijvoeglijke naamwoorden in de positief (even ... als), de comparatief (... dan) en de superlatief (de / het ...). 

Bijvoorbeeld: klein - enthousiast - raar - ver - kwaad - veel - goed - logisch - serieus - graag - vies - traag - smal - hoog - knap - goedkoop - wit - problematisch - raar 

Feedback: Lever de opdracht in.



timer
0:00

Slide 23 - Slide

Jouw sjaal is even lang ___ de mijne.
A
dan
B
als

Slide 24 - Quiz

Zijn hoed is ___ die van mij.
A
hooger dan
B
hooger als
C
hoger dan
D
hoger als

Slide 25 - Quiz

logisch - logischer - het ___
A
meest logisch
B
logischst

Slide 26 - Quiz

Wat heb jij geleerd
tijdens deze workshop?

Slide 27 - Open question