Les 47.2 - afronden H2


Afronden H2 + verslag
Lesplanning:
  1. Klassikale herhaling 
    - opgave rekenen
    - opgave redeneren
    - opgave grafieken
  2. Zelfstandig werken:
    - afronden H2
    - verslag
    - voorbereiden formatieve toets
  3. Afsluiting: meerkeuzevragen
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson


Afronden H2 + verslag
Lesplanning:
  1. Klassikale herhaling 
    - opgave rekenen
    - opgave redeneren
    - opgave grafieken
  2. Zelfstandig werken:
    - afronden H2
    - verslag
    - voorbereiden formatieve toets
  3. Afsluiting: meerkeuzevragen

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Opgave rekenen:
Een atleet werpt een speer met een massa van 800 g. Hij gooit vanuit stilstand. Hij oefent een constante kracht uit over een afstand van 1,5 m. De kracht die de atleet levert, is gelijk aan 100 N.
Bereken met welke snelheid de atleet de speer wegwerpt.

Slide 2 - Open question

This item has no instructions

Opgave rekenen
Een atleet werpt een speer met een massa van 800 g. Hij gooit vanuit stilstand. Hij oefent een constante kracht uit over een afstand van 1,5 m. De kracht die de atleet levert, is gelijk aan
100 N. 
Bereken met welke snelheid de atleet de speer wegwerpt.

Slide 3 - Slide

a = Fnetto / m = 100 / 0,8 = 125 m/s^2
s = 1/2*a*t^2 —> t = 0,15 seconden
a = ∆v/∆t —> ∆v = a * t = 125 * 0,15 = 18,75 = 19 m/s

B. F 2x zo groot —> a 2x zo groot —> t wortel 2 x zo klein —> minder dan twee keer zo grote snelheid.


Opgave redeneren:
Leg uit of een twee keer zo grote kracht op de speer een twee keer zo grote, minder of meer dan twee keer zo grote snelheid oplevert.

Slide 4 - Open question

This item has no instructions

Opgave redeneren
Leg uit of een twee keer zo grote kracht een twee keer zo grote, minder of meer dan twee keer zo groter snelheid oplevert.

Slide 5 - Slide

a = Fnetto / m = 100 / 0,8 = 125 m/s^2
s = 1/2*a*t^2 —> t = 0,15 seconden
a = ∆v/∆t —> ∆v = a * t = 125 * 0,15 = 18,75 = 19 m/s

B. F 2x zo groot —> a 2x zo groot —> t wortel 2 x zo klein —> minder dan twee keer zo grote snelheid.


Voor het bepalen van de
afstand die de space shot
in de eerste 3 seconden
aflegt maakt je gebruik
van ...
A
oppervlakte
B
raaklijn

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Opgave grafieken
Bepaal de afstand
die de Space shot in
de eerste 3 s aflegt. 

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Hoe kan je bepalen of
de wrijvingskrachten
worden verwaarloosd?

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Opgave grafieken
Bepaal of de
wrijvingskrachten
worden
verwaarloosd.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions


Verslag

Slide 10 - Slide

This item has no instructions


Aan de slag

  • §2.7 opgave 82 t/m 85

  • verslag practicum
      vallende hoedjes

Tot 11:05

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Een object wordt op een schuine plank op zijn plek gehouden door de wrijving. De helling van de plank wordt steeds groter gemaakt totdat het voorwerp in beweging komt. Wat gebeurt er met het voorwerp?
A
Het voorwerp vertraagd.
B
Het voorwerp beweegt met een constante snelheid.
C
Het voorwerp versnelt.

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Een parachutist breikt tijdens een val waarbij de parachute nog niet is geopend een constante snelheid van 220 km/h (situatie 1). Na het openen van de parachute wordt de snelheid uiteindelijk 18 km/h (situatie 2).
Wat kun je zeggen over de luchtweerstand op de parachutist (+parachute) in beide situaties?
A
De luchtweerstand in situatie 2 is groter dan in situatie 1.
B
De luchtweerstand in situatie 2 is kleiner dan in situatie 1.
C
De luchtweerstand is in beide situaties even groot.

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

De luchtweerstand op een parachutist tijdens een val (waarbij de parachute nog niet is geopend) met constante snelheid is even groot als met geopende parachute met constante snelheid. Immers, de zwaartekracht verandert niet.
Hieruit kan geconcludeerd worden dat:
A
de luchtweerstand alleen afhankelijk is van het oppervlak.
B
de luchtweerstand alleen afhankelijk is van de snelheid.
C
de luchtweerstand niet afhankelijk is van de snelheid en ook niet van het oppervlak.
D
de luchtweerstand afhankelijk is van zowel de snelheid als het oppervlak.

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

De grafiek laat een x,t-diagram zien van twee treinen die op een parallel spoor rijden.
Wat is waar?
A
Op Tb hebben de treinen een gelijke snelheid.
B
Beide treinen versnellen de hele tijd.
C
Beide treinen hebben op een bepaalt tijdstip voor Tb dezelfde snelheid.
D
Ergens op de grafiek hebben beide treinen dezelfde versnelling.

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Twee broers gaan een stukje rennen.
Ze starten op tijdstip nul vanaf
dezelfde plek.
Schat op welk tijdstip A, B inhaalt?

Slide 17 - Open question

This item has no instructions

Wat is de topsnelheid
van A?
A
1,7 km/h
B
6,0 km/h
C
22 km/h
D
80 km/h

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Bepaal de gemiddelde versnelling
van A tussen 0 en 30 seconden.

Slide 19 - Open question

This item has no instructions