Voer een gesprek waarin je het volgende van elkaar te weten wilt komen:
In wat voor huis je klasgenoot woont.
Hoeveel kamers het huis heeft.
Hoe de woonkamer is ingericht.
Hoe de plattegrond eruit ziet.
Teken deze plattegrond n.a.v. wat je klasgenoot vertelt en controleer dan of het goed is. Dus niet tijdens het tekenen verbeteren!
Hier zijn de voorzetsels neben, vor, hinter etc. belangrijk.
Alternatief: beschrijf elkaar de plattegrond op pagina 51 of eerst één of twee kamers om het makkelijker te maken.