Wörter Kapitel 9
1 / 22
Lesson duration is: 15 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
de ham
Slide 2 - Open question
de chocola
Slide 3 - Open question
de worst
Slide 4 - Open question
Het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben
Slide 5 - Drag question
het fruit
Slide 6 - Open question
de slagroom
Slide 7 - Open question
Het werkwoord sein.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
sein
sein
Slide 8 - Drag question
de taart
Slide 9 - Open question
het gehakt
Slide 10 - Open question
de melk
Slide 11 - Open question
het bolletje (ijs)
Slide 12 - Open question
de cent
Slide 13 - Open question
de slagerij
Slide 14 - Open question
het broodje
Slide 15 - Open question
de boter
Slide 16 - Open question
het geld
Slide 17 - Open question
de bakkerij
Slide 18 - Open question
die Suppe
die Cola
der Tee
das Brot
das Gemüse
Slide 19 - Drag question
Duitsland
Oostenrijk
Zwitserland
Liechtenstein
Slide 20 - Drag question
Gebruik je Duitsboek, S. 134/135
Der Supermarkt
einkaufen
bezahlen
teuer
bar
wie viel
de supermarkt
boodschappen doen
betalen
hoeveel
contant
duur
ohne
Slide 21 - Drag question
ik
jullie
zij
het
wij
hij
ich
ihr
sie
es
wir
er
