Handboek

• Engels
• Middelbare school
• vmbo, mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1-6

Present simple

Tegenwoordige tijd

Present simple (tegenwoordige tijd)

dd    aan het einde van deze les kun je de present simple toepassen in              Engelse zinnen.

Present simple (tegenwoordige tijd)

Zoek de verschillen tussen onderstaande zinnen:

I walk to school.              (Ik loop naar school.)

He walks to school.         (Hij loopt naar school.)

I work very hard.             (Ik werk erg hard.)

She works very hard.      (Zij werkt erg hard.)

Present simple (tegenwoordige tijd)

I walk to school.              (Ik loop naar school.)

He walks to school.         (Hij loopt naar school.)

I work very hard.             (Ik werk erg hard.)

She works very hard.      (Zij werkt erg hard.)

Present simple (tegenwoordige tijd)

I walk to school.              Ik loop naar school.

He walks to school.         Hij loopt naar school.

I work very hard.             Ik werk erg hard.

She works very hard.      Zij werkt erg hard.

Present simple (tegenwoordige tijd)

Je gaat zo een video kijken. Tijdens het kijken worden er een aantal

vragen gesteld.

Probeer met de verschillen die je net hebt gezien de vragen te beantwoorden.

Kun je herkennen wanneer je de regel moet toepassen?

00:07

She ... her key.

1. take
2. takes
3. taking
4. took

00:27

She ... "Hi" to the man.

1. says
2. say
3. said

00:36

She is driving in the street
when she suddenly ... .

1. stop
2. stopped
3. stops

00:53

The rabbit ... the door

1. opens
2. open
3. opened

01:13

The radio ... sad songs.

1. play
2. played
3. plays

01:30

She ... the telephone.

1. pick up
2. picks up
3. picked up

01:47

The fox ... on his sunglasses

1. put
2. puts

02:08

The fox ... the driver of the fast car.

1. knows
2. know
3. knew
4. known

Present simple

Wat is je opgevallen aan de goede antwoorden?

Present simple

1: Wat voor soort woorden zijn de goede antwoorden?

2: Wat valt je op aan de goede antwoorden?

1. She takes her key.

2. She says "Hi" to the man.

3. (...) when she suddenly stops.

4. The rabbit opens the door.

5. The radio plays sad songs.

6. she picks up the telephone.

7. The fox puts on his sunglasses.

8. The fox knows the driver of the car.

Present simple

Meer hulp nodig?

1. She takes her key.

2. She says "Hi" to the man.

3. (...) when she suddenly stops.

4. The rabbit opens the door.

5. The radio plays sad songs.

6. She picks up the telephone.

7. The fox puts on his sunglasses.

8. The fox knows the driver of the car.

Present simple

Wat valt je op aan het onderwerp van de zinnen?

1. She takes her key.

2. She says "Hi" to the man.

3. (...) when she suddenly stops.

4. The rabbit opens the door.

Het gaat telkens over ... iemand of ding.

5. The radio plays sad songs.

6. She picks up the telephone.

7. The fox puts on his sunglasses.

8. The fox knows the driver of the car.

Present simple (tegenwoordige tijd)

Dus.. 

Het onderwerp gaat over ... dier of ding.

Het werkwoord eindigt telkens op een ... .

Welke regel kun je hierbij bedenken?

Welke regel kun je hierbij bedenken?