fifo en lifo

LESDOEL
KUNNEN NAVERTELLEN VAN DE ESSENTIËLE BEGRIPPEN H4
1 / 21
next
Slide 1: Slide
LogistiekMBOStudiejaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

LESDOEL
KUNNEN NAVERTELLEN VAN DE ESSENTIËLE BEGRIPPEN H4

Slide 1 - Slide

Planning
Terugblik op vorige week:
 Welke soorten voorraden zijn er ook alweer?
Rekenen met een economische en technische voorraad?

Nieuw onderdeel voorraadwaardering

Slide 2 - Slide

Welke soorten voorraad weten jullie nog van de vorige les?

Slide 3 - Mind map

Ik zorg dat ik altijd een voorraad heb van een bepaald product, hoe heet deze voorraad
A
Transitovoorraad
B
Seriegroottevoorraad
C
Veiligheidsvoorraad
D
Irrationele voorraad

Slide 4 - Quiz

Wat is de technische voorraad

Slide 5 - Open question

Wat is de economische voorraad

Slide 6 - Open question

Het is gunstig als de technische voorraad afwijkt van de administratieve voorraad
Waar
Niet waar

Slide 7 - Poll

Opdracht
Een stoelengroothandel heeft momenteel 46 stoelen in het magazijn liggen. Daarnaast hebben ze 14 stoelen ingekocht, maar deze zijn nog niet binnen. Verder moeten ze nog 27 stoelen leveren

Bereken zowel de technische als economische voorraad

Slide 8 - Slide

Alle soorten voorraaden op een rijtje

Werkvoorraad en bulkvoorraad
Transitovoorraad
Incourante voorraad
Seizoen voorraad
Seriegroottevooraad 
Transsportvoorraad
Veiligheidsvoorraad


Slide 9 - Slide

FIFO
First in first out
Administratief de voorraad die het langst in het magazijn is wordt het eerst verkocht. Dit gaat om de voorraadwaarde in de boeken
In de praktijk hoeft dit niet zo te zijn
Fifo= de eindvoorraad x de laatste inkoopprijs
Tenzij de eindvoorraad hoger is dan de laatste inkooporder

Slide 10 - Slide

Voorbeeld
Een bedrijf heeft de volgende inkopen gedaan gedurende het jaar
- april 100 nietmachines voor €4,10 per stuk
- juni 500 nietmachines voor €4,50 per stuk
- november 500 nietmachines voor €4,25 per stuk
De eindvoorraad op 31 december is 250 nietmachines
Dan is de voorraadwaarde 250 x €4,25 = €1062,50

Slide 11 - Slide

VOORBEELD 2
Een bedrijf heeft de volgende inkopen gedaan gedurende het jaar
- april 100 nietmachines voor €4,10 per stuk
- juni 500 nietmachines voor €4,50 per stuk
- november 500 nietmachines voor €4,25 per stuk
De eindvoorraad op 31 december is 540 nietmachines
Dan is de eindvoorraad 500 x €4,25 + 40 x €4,50 = €1242,50

Slide 12 - Slide

LIFO
Last in first out
Administratief de voorraad die het kortst in het magazijn staat wordt als eerste verkocht. Dit gaat om de voorraadwaarde in de boeken
Lifo = de eindvoorraad x de eerste inkoopprijs
Tenzij de eindvoorraad groter is dan de eerste inkooporder

Slide 13 - Slide

Voorbeeld
Een bedrijf heeft de volgende inkopen gedaan gedurende het jaar
- april 100 nietmachines voor €4,10 per stuk
- juni 500 nietmachines voor €4,50 per stuk
- november 500 nietmachines voor €4,25 per stuk
De eindvoorraad op 31 december is 250 nietmachines
De voorraadwaarde is hierbij 100 x€4,10 + 150 x €4,50= 1085

Slide 14 - Slide

Gemiddelde inkoopprijs (GIP)
Bij deze methode berekenen je de gemiddelde inkoopprijs van de aanwezig voorraad
De voorraadwaarde is dan het aantal artikelen x de gemiddelde inkoopprijs
Elke keer als je nieuwe inkopen hebt ontvangen moet je de gemiddelde inkoopprijs opnieuw berekenen

Gemiddelde inkoopprijs = ((huidige voorraad x GIP) + (aantal ontvangst x inkoopprijs)) / (huidige voorraad + aantal ontvangst)

Slide 15 - Slide

Voorbeeld
Je hebt nog een voorraad van 100 stuks van €1,50 per stuk
Je bestelt nieuwe voorraad van 200 stuks voor €2,- per stuk
De GIP = ((100  x €1,50 + 200 x €2)) / 100 + 200
GIP = (€150 + €400) / 300 = €1,83 per stuk

Slide 16 - Slide

Vervolg
Stel ik heb er 200 van de voorraad verkocht en ik koop 150 nieuwe in voor €2,50 per stuk
GIP = ((100 x €1,83) + (150 x €2,50))/ (voorraad + ontvangst)
GIP = (€183 + €375) / (100 + 150) 
GIP = €2,23

Slide 17 - Slide

Vaste verrekenprijs (VVP)
Voor als je heel veel goederen inkoopt en de prijs nauwelijks schommelt.
De VVP wordt vastgelegd voor een langere periode en houdt geen rekening met schommelingen in de inkoopprijs
VVP = een schatting van de inkoopkosten + opslag voor de inkoopkosten

Slide 18 - Slide

Voorbeeld

Geschatte inkoopkosten zijn €1,-
De opslagkosten zijn 5%
Een bedrijf koopt 400 stuks in voor €0,90 
De voorraadwaarde is dan alsnog €1,- + €0,05 = €1,05
Voorraadwaarde = €1,05 x 400 = €420,-
Je doet dus niks met het verschil tussen de VVP en de werkelijke inkoopprijs 

Slide 19 - Slide

Heb je het lesdoel gehaald?

Slide 20 - Open question

Aan de slag
Verwerkingsopdrachten vraag 6 + 7 opnieuw maken
incl onderbouwing. Straks aan een klasgenoot uitleggen +
per groep aan mij!

Slide 21 - Slide