Lista 2: Hacer compras y comer fuera
1 / 14
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
wat betekent:
Hacer compras?
Hacer compras?
A
boodschappen doen
B
online shoppen
Slide 2 - Quiz
Wat betekent:
todos los días
todos los días
Slide 3 - Open question
Wat betekent:
una vez a la semana
una vez a la semana
Slide 4 - Open question
Wat is geen dag van de week?
A
lundes
B
marti
C
miércoles
D
jueves
Slide 5 - Quiz
¿Cómo se llama tu tienda favorita?
vertaal: Mijn lievelingswinkel is Zara
vertaal: Mijn lievelingswinkel is Zara
Slide 6 - Open question
prendas y colores
Slide 7 - Mind map
¿Qué prenda has comprado últimamente?
Vertaal: Ik heb een rood tshirt gekocht
Vertaal: Ik heb een rood tshirt gekocht
Slide 8 - Open question
Wat zijn:
ventajas y inconvenientes
ventajas y inconvenientes
A
vesten en winterjassen
B
ooms en tantes
C
voor en nadelen
Slide 9 - Quiz
¿Cuál es la ventaja de comprar por internet?
Slide 10 - Open question
¿Cuál es el inconveniente de comprar por internet?
Slide 11 - Open question
¿Tienes un restaurante favorito?
vertaal: ja, mijn lievelingsrestaurant heet Caminos en ligt in Amsterdam
vertaal: ja, mijn lievelingsrestaurant heet Caminos en ligt in Amsterdam
Slide 12 - Open question
platos / comida
Slide 13 - Mind map
¿Cuál es tu plato favorito?
vertaal: mijn lievelingsgerecht is paella
vertaal: mijn lievelingsgerecht is paella
