kijk- en luistertoets

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

PTA week

• Nederlands de kijk- en luistertoets
• tekstbegrip, fictie, (kritisch kijken en) luisteren. 

Je kijkt naar een aflevering van het programma ‘Radar'.

Het fragment duurt ongeveer vijf minuten.

Bekijk het fragment. Maak aantekeningen. Beantwoord daarna de vragen.

Wat is er bijzonder aan Robèrt van Beckhoven?

1. Hij is meester-patissier en meester-boulanger.
2. Hij kan water en bloem tot leven brengen
3. Hij kreeg het bakkersvak van jongs af mee.

Robèrt van Beckhoven vertelt over wat hij van zijn vader leerde.
Hoe kijkt hij hierbij? (1 pt.)

1. Hij kijkt ernstig.
2. Hij kijkt verbaasd.
3. Hij kijkt vrolijk.

Hoelang duurt het proces als Robèrt van Beckhoven brood bakt? (1 pt.)

1. drie tot vier uur
2. meer dan vierentwintig uur
3. vierentwintig uur

Robèrt van Beckhoven vertelt iets over broodbakken bij de Romeinen.
Wat is zijn sprekersbedoeling? (1 pt.)

1. een conclusie trekken
2. een mening geven
3. een voorbeeld geven

Volgens professor Brouns is desembrood waarschijnlijk beter voor ons lichaam dan gistbrood. Waar komt dat vooral door?

1. Gist bevat schadelijke stoffen, bijvoorbeeld fytinezuur.
2. Langer rijzen maakt goede stoffen beter opneembaar.
3. Voedzame stoffen uit graan worden door gist afgebroken.

Je kijkt naar een aflevering van het programma ‘Hoe heurt het eigenlijk?'.

Het fragment duurt ongeveer vijf minuten.

Waarom gaat Jort Kelder naar Jet Pijzel om informatie te krijgen over tafelmanieren? (1 pt.)

1. Jet Pijzel heeft gewerkt in een museum voor serviezen en bestek.
2. Jet Pijzel heeft onderzoek gedaan naar tafelmanieren in Nederland.
3. Jet Pijzel hoort bij de Amsterdamse koopliedenfamilie Van Loon.

Welke uitspraak over placemats klopt? (1 pt.)

1. De meest keurige families gebruikten alleen plastic placemats.
2. Placemats worden alleen in de meest keurige families gebruikt.
3. Vanaf de jaren vijftig gingen ook keurige families ze gebruiken.

‘Dat kan écht niet, hoor!’ zegt Jort over het servet op één been leggen. Welke emotie zie je op zijn gezicht? (1 pt.)

1. gespeelde afschuw
2. ongeloof
3. verontwaardiging

‘Maar dan had je dus allemaal verschillende uniformpjes, verschillende livreien…’, zegt Jort. Wat is zijn sprekersbedoeling? (1 pt.)

1. een conclusie trekken
2. een correctie geven
3. een vermoeden uitspreken

Kinderen zaten vaak op stoeltjes zonder rugleuning. Wat was daarvan de reden? (1 pt.)

1. Achteroverleunen was niet netjes.
2. Dat was beter voor de kinderrug.
3. Zij moesten leren rechtop te zitten.