Je kunt regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd vervoegen.
Slide 3 - Slide
Hausaufgaben
2,3,4,5,6,7,8
Slide 4 - Slide
Hausaufgaben
Aufgabe 3
1) Waar? Op Föhr in de Noordzee.
Wanneer? 1882
Waarom? Alle mannen waren op zee, dus moesten de jongeren de brandbeveiliging op zich nemen.
2) 112
Slide 5 - Slide
Aufgabe 4
1 die Polizei
2 der Krankenwagen
3 die Feuerwehr
4 der Ausweis
5 das Portmonee
6 der Verletzte
Aufgabe 5
1 de excursie - de brandweer – de politie
2 aangifte doen - de diefstal –– het project
3 de arts – de ambulance – de naam
4 de mening - de pijn – gewond
5 de sport – het verbod - de vereniging
6 het adres - het vrijwilligerswerk – een actie starten
Slide 6 - Slide
Aufgabe 6
Einzahl Mehrzahl
de gewonde (man) der Verletzte die Verletzten
de mening die Meinung die Meinungen
de gewonde (vrouw) die Verletzte die Verletzten
het project das Projekt die Projekte
de straat die Straße die Straßen
het telefoonnummer die Telefonnummer die Telefonnummern
Aufgabe 7
1 Verein
2 Diebstahl
3 organisieren
4 die Nachrichten
5 Ich setze mich ein für
6 verlieren
Slide 7 - Slide
Aufgabe 8
Am Brandenburger Tor in Berlin konnte ich mein Portmonee nicht finden. Ich hatte es vorher in meine Tasche gesteckt. So kann nichts passieren, dachte ich. Als ich mein Eis bezahlen wollte, bemerkte ich aber, dass ich es verloren hatte. Dann habe ich die Polizei angerufen. Ich musste zum Alexanderplatz, um Anzeige zu erstatten. Ich hatte Angst, dass mein Ausweis auch nicht mehr da war. Zum Glück fand ich ihn dann in meiner Tasche.
Slide 8 - Slide
Wiederholung
Hoe zat het ook alweer met het het vervoegen van de regelmatige werkwoorden.
Bijvoorbeeld van het werkwoordspielen.
Regels, ezelsbruggetjes,
Slide 9 - Slide
Werkwoord spielen op het bord zetten.
Slide 10 - Slide
Tipp
Soms staat er in de zin geen persoonlijk voornaamwoord. In plaats daarvan staat er een naam. In de tabel kun je zien, wat je dan moet doen.
die naam/namen kun je vervangen door
voorbeeld
In de zin staat een meisjesnaam
sie
Ja, Anna (steht) hier. Ja, sie steht hier.
In de zin staat een jongensnaam
er
Peter (geht) weg. Er geht weg.
In de zin staan 2 namen
sie
Hier (stehen) Anna und Peter. Hier stehen sie.
Slide 11 - Slide
Nu naar de werkwoorden
Om een werkwoord op de juiste manier te gebruiken, heb je 3 dingen nodig:
1. het persoonlijk voornaamwoord 2. de stam van het werkwoord
3. de juiste uitgang
Slide 12 - Slide
Hoe krijg je de stam?
Hele werkwoord min -en = de stam
de -en of -n weg te laten
Voorbeelden:
wohnen - en = wohn
spielen - en = spiel
kommen - en = komm flüstern -n= flüster
machen > mach; spielen > spiel; radeln > radel
Slide 13 - Slide
Het werkwoord komt er dan als volgt uit te zien:
machen spielen
ich mach- spiel-
du mach- spiel-
er/sie/es mach- spiel-
wir mach- spiel-
ihr mach- spiel-
sie/Sie mach- spiel-
Slide 14 - Slide
(fe)-E-ST-T-EN-T-EN regel
stap 1: Eerst de stam van het werkwoord bepalen (-en)
wohnen --> -en = wohn
stap 2: kijk naar het persoonlijk voornaamwoord in de zin:
ich, du, er, sie, es, wir, ihr, sie, Sie
stap 3: bepaal welke letters er nog achter de stam van het werkwoord moeten.
ich- e du- st er/sie/es-t wir- en ihr-t sie/Sie- en
Slide 15 - Slide
Het werkwoord komt er dan als volgt uit te zien:
(Fe) (Fe)
ich mach e spiele
du mach st spielst
er/sie/es mach t spielt
wir mach en spielen
ihr mach t spielt
sie/Sie mach en spielen
Slide 16 - Slide
IDEWIS
(fe) esttenten
Slide 17 - Slide
Weißt du es noch?
Klassikaal Aufgabe 18 A Seite 98
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Aufgabe 18 B
Klassikaal
Slide 21 - Slide
Aufgabe 19 en 20
Mach aufgabe 19, Seite 98
Die Regel entdecken
Vergelijk de uitgangen van spielen met de uitgangen van heißen en reden. Kruis aan of deze gelijk of verschillend zijn!