Nederlands grammatica & spelling periode 1

Nederlands
Grammatica & Spelling
periode 1
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Nederlands
Grammatica & Spelling
periode 1

Slide 1 - Slide

Programma:
1) Klassikaal: via LessonUp testen hoe jullie de grammatica en spelling beheersen. Wie is er klaar voor de toets en wie heeft nog extra oefening nodig?

2) Daarna gaan jullie zelfstandig verder werken aan par. 1.5. Maak t/m opdr. 13. Vrijdag gaan we de opdrachten nakijken. 

Slide 2 - Slide

Grammatica - woordsoorten
Bij woordsoorten moet je elk woord van de zin benoemen.
Jullie moeten tot nu toe kennen:
- LW: (bepaald / onbepaald) lidwoord
- ZN: zelfstandig naamwoord
- BN: bijvoeglijk naamwoord
- WW: werkwoord (pv / infinitief / voltooid deelwoord)

Slide 3 - Slide

bepaald lidwoord
onbepaald lidwoord
een
de
het

Slide 4 - Drag question

PERSOONSVORM (PV)
INFINITIEF (INF)
VOLTOOID DEELWOORD (VD)
gewerkt
vonden
willen
doet
gaan
verhuisd
luisterde
gelezen

Slide 5 - Drag question

Let op!
1. Wij luisteren naar de radio.
2. Wij gaan naar de radio luisteren.

'luisteren' in zin 1 = PV
'luisteren' in zin 2  = INF

Slide 6 - Slide

Welke woordsoort?
gebouw
A
BN
B
LW
C
WW
D
ZN

Slide 7 - Quiz

Welke woordsoort?
werken
A
BN
B
LW
C
WW
D
ZN

Slide 8 - Quiz

Welke woordsoort?
mooi
A
BN
B
LW
C
WW
D
ZN

Slide 9 - Quiz

Welke woordsoort?
het
A
BN
B
LW
C
WW
D
ZN

Slide 10 - Quiz

Welke woordsoort?
lieve
A
BN
B
LW
C
WW
D
ZN

Slide 11 - Quiz

Welke woordsoort?
huizen
A
BN
B
LW
C
WW
D
ZN

Slide 12 - Quiz

Welke woordsoort?
werkte
A
BN
B
LW
C
WW
D
ZN

Slide 13 - Quiz

Grammatica - zinsdelen
Je moet elke zin in zinsdelen kunnen haken en de zinsdelen kunnen benoemen. Een zinsdeel kan 1 woord zijn, maar ook meerdere woorden.

Bijvoorbeeld: Hij is aardig vs.
De vader van mijn beste vriendin is aardig.



Slide 14 - Slide

Grammatica - zinsdelen
Jullie moeten altijd de volgende stappen volgen:
1) Persoonsvorm (PV) onderstrepen!
2) De zin in zinsdelen verdelen = zinsdeelstrepen zetten.
3) Werkwoordelijk gezegde benoemen (schrijf WG erboven).
4) Onderwerp benoemen (schrijf OW erboven).



Slide 15 - Slide

Welk zinsdeel staat in hoofdletters?
IK houd van pizza.
A
PV
B
WG
C
OW

Slide 16 - Quiz

Welk zinsdeel staat in hoofdletters?
Ik WERK op het Frits Philips.
A
PV
B
WG
C
OW

Slide 17 - Quiz

Welk zinsdeel staat in hoofdletters?
Hij wil op het Frits Philips WERKEN.
A
PV
B
WG
C
OW

Slide 18 - Quiz

Welk zinsdeel staat in hoofdletters?
MIJN BESTE VRIEND heeft verkering.
A
PV
B
WG
C
OW

Slide 19 - Quiz

Welk zinsdeel staat in hoofdletters?
Wij GAAN naar China REIZEN?
A
PV
B
WG
C
OW

Slide 20 - Quiz

Welk zinsdeel staat in hoofdletters?
JOLIEN haalt een 10!
A
PV
B
WG
C
OW

Slide 21 - Quiz

Welk zinsdeel staat in hoofdletters?
BEN jij al thuis?
A
PV
B
WG
C
OW

Slide 22 - Quiz

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin?
Hij is gisteren vertrokken.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 23 - Quiz

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin?

De jongens gaan morgen basketballen.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 24 - Quiz

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin?

Ik heet Franske.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 25 - Quiz

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin?

Volgende week hebben wij een toets.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 26 - Quiz

Spelling (par. 1.5)
In elke paragraaf spelling vinden we een stukje theorie met uitleg over bepaalde spellingsregels. 
In hoofdstuk 1 over pv.tt, leestekens en aanhalingstekens/

Ook zijn er altijd dicteewoorden opgenomen. Zie blz 32.
Neem die woorden door als voorbereiding op de toets.

Slide 27 - Slide

Zet in de goede vorm van de pv.tt:
hij (vinden)

Slide 28 - Open question

Zet in de goede vorm van de pv-tt:
wij (werken)

Slide 29 - Open question

Zet in de goede vorm van de pv-tt:
jij (verhuizen)

Slide 30 - Open question

Zet in de goede vorm van de pv-tt:
ik (willen)

Slide 31 - Open question

Zet in de goede vorm van de pv-tt:
hij (eten)

Slide 32 - Open question

Zet in de goede vorm van de pv-tt:
jullie (dansen)

Slide 33 - Open question

Zet in de goede vorm van de pv-tt:
Wie (reizen) er graag?

Slide 34 - Open question

Zet in de goede vorm van de pv-tt:
(Gaan) jij graag naar school?

Slide 35 - Open question

Welk leesteken missen we?
Heb je zin om te werken
A
punt
B
uitroepteken
C
vraagteken
D
hoofdletter

Slide 36 - Quiz

Welk leesteken missen we?
houd je mond!
A
punt
B
uitroepteken
C
vraagteken
D
hoofdletter

Slide 37 - Quiz

Welk leesteken missen we?
Ga nu meteen zitten
A
punt
B
uitroepteken
C
vraagteken
D
hoofdletter

Slide 38 - Quiz

Welk leesteken missen we?
Koop: wasmiddel eieren en zout.
A
punt
B
hoofdletter
C
aanhalingstekens
D
komma

Slide 39 - Quiz

Welk leesteken missen we?
Henk zegt: Ik ben echt ziek.
A
vraagteken
B
hoofdletter
C
aanhalingstekens
D
komma

Slide 40 - Quiz

Welk leesteken missen we?
Patrick antwoordt "geen probleem".
A
vraagteken
B
komma
C
aanhalingstekens
D
dubbele punt

Slide 41 - Quiz

Luister naar de dicteewoorden
Schrijf ze goed gespeld in je schrift.

Slide 42 - Slide

Nakijken:
1 auteur
2  trouw
3  kauwgom
4  betrouwbaar
5 toeschouwer
6 benauwd

Slide 43 - Slide