Klaar voor het SO Spelling ?

Klaar voor het SO Spelling ?
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Klaar voor het SO Spelling ?

Slide 1 - Slide

Klaar voor het SO Spelling ?
- Hoe was het bij Maren Stoffels?

- Zijn er nu vragen?

- Opdracht in viertallen (viertal met de meeste juiste antwoorden krijgt bij de toets een hamburgertje)

- Meerkeuzevragen over de toets (krijg je morgen helaas niet zoveel)

-Tekst over fictie

Slide 2 - Slide

Klaar voor het SO Spelling ?

Imran, Stijn, Tigo, Mats

Finn, Siem, Matz, Mile

Floor, Loïs, Philine, Yara

Tess, Sophie, Isa, Suzie

Jinthe, Raisa, Milou, Joni

Slide 3 - Slide

In viertallen op het A3-blad
  1. In welke gevallen gebruik je een hoofdletter? Noem er 4.
  2. Wanneer mag je de verlengproef niet gebruiken!
  3. Wat is de regel bij een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
  4. Op welke 4 spellingregels moet je letten bij bijvoeglijke naamwoorden en het meervoud?
  5. Geef een voorbeeld van een woord op -je, -tje, pje, -etje en -nkje. Gebruik dus vijf voorbeelden.
  6. Welk leesteken in de vragen hierboven is verkeerd?

Slide 4 - Slide

Wanneer gebruik je GEEN hoofdletter?
A
voornaam
B
windstreken
C
namen van bedrijven
D
begin van de zin

Slide 5 - Quiz

Wanneer gebruik je GEEN hoofdletter?
A
tussenvoegsel aan het begin van de zin
B
tussenvoegsel na mevrouw / meneer
C
tussenvoegsel na voornaam
D
tussenvoegsel na voorletter

Slide 6 - Quiz

Wanneer gebruik je GEEN hoofdletter?
A
plaatsnamen
B
provincies
C
seizoenen
D
straatnamen

Slide 7 - Quiz

Wanneer gebruik je WEL een hoofdletter?
A
dagen van de week
B
windstreken
C
maanden
D
woorden afgeleid van een plaatsnaam

Slide 8 - Quiz

Wanneer gebruik je WEL een hoofdletter?
A
aan het begin van een zin
B
windstreken
C
maanden
D
seizoenen

Slide 9 - Quiz

Welk leesteken?

Ik heb gisteren goed geleerd
A
?
B
!
C
.
D
?!

Slide 10 - Quiz

Welk leesteken?

Hebben jullie nog vragen
A
?
B
!
C
.
D
?!

Slide 11 - Quiz

Welk leesteken?

Hij wil weten wat jullie dan gaan doen
A
?
B
!
C
.
D
?!

Slide 12 - Quiz

Welk leesteken?

Kijk toch uit
A
?
B
!
C
.
D
?!

Slide 13 - Quiz

Welk leesteken?

Vertel eens iets over jezelf
A
?
B
!
C
.
D
?!

Slide 14 - Quiz

Welk leesteken?

We zijn in de meivakantie 19 dagen vrij
A
?
B
!
C
.
D
?!

Slide 15 - Quiz

Wanneer kan je de verlengproef niet gebruiken?
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd
C
Bij dieren
D
bij woorden met een t-klank

Slide 16 - Quiz

Wat kan je nooit gebruiken voor de verlengproef?
A
-en
B
-ig
C
-eren
D
-heid

Slide 17 - Quiz

Wat is de hoofdregel voor de lange vorm van bijvoeglijke naamwoorden?
A
de f/v regel
B
de s/z regel
C
de laatste medeklinker verdubbelen
D
alleen +e

Slide 18 - Quiz

Welke regel moet ik gebruiken bij 'grijs'?
A
de f/v regel
B
de s/z regel
C
medeklinker verdubbelen
D
klinker weghalen

Slide 19 - Quiz

Welke regel moet ik gebruiken bij 'groot'?
A
de f/v regel
B
de s/z regel
C
medeklinker verdubbelen
D
klinker weghalen

Slide 20 - Quiz

Welke regel moet ik gebruiken bij 'smal'?
A
de f/v regel
B
de s/z regel
C
medeklinker verdubbelen
D
klinker weghalen

Slide 21 - Quiz

Welke hoort er niet bij?
A
knus
B
nat
C
lekker
D
pijlsnel

Slide 22 - Quiz

Welke hoort er niet bij?
A
groot
B
zuur
C
rood
D
blauw

Slide 23 - Quiz

Welke hoort er niet bij?
A
boos
B
knus
C
wijs
D
blauw

Slide 24 - Quiz

Waneer krijg je de korte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
het .... huis
B
een ... huis
C
de ... auto
D
een ... auto

Slide 25 - Quiz

Waneer krijg je de korte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
het .... autootje
B
de ... autootjes
C
de ... huisjes
D
Zo, ... huisje!

Slide 26 - Quiz

Welke hoort er niet bij?
A
bezem
B
varken
C
stoel
D
hardloper

Slide 27 - Quiz

Welke hoort er niet bij?
A
eeuw
B
pen
C
stoel
D
bord

Slide 28 - Quiz

Welke hoort er niet bij?
A
stok
B
pen
C
tak
D
raam

Slide 29 - Quiz

Welke hoort er niet bij?
A
brief
B
geloof
C
stof
D
motief

Slide 30 - Quiz

Bij verkleinwoorden voeg je dit HET MEEST toe
A
-tje
B
-je
C
-pje
D
-etje

Slide 31 - Quiz

Bij 'tuin' en 'steel' voeg je dit toe:
A
-tje
B
-je
C
-pje
D
-etje

Slide 32 - Quiz

Bij 'bloem' en 'scherm' voeg je dit toe:
A
-tje
B
-je
C
-pje
D
-etje

Slide 33 - Quiz

Welke is fout?
A
woninkje
B
koningkje
C
wandelingetje
D
koninginnetje

Slide 34 - Quiz

Welke is fout?
A
vergoedingetje
B
leninkje
C
dingetje
D
koninginnetje

Slide 35 - Quiz

Welke is fout?
A
een nylon broek
B
een polyester shirt
C
een katoene trui
D
wollen sokken

Slide 36 - Quiz