V4 8/3-18/3

programme du 8-18  mars
- TW3 : que faire???
- récapitulons chapitre 3
- commençons chapitre 4
1 / 49
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

programme du 8-18  mars
- TW3 : que faire???
- récapitulons chapitre 3
- commençons chapitre 4

Slide 1 - Slide

TW3


 
Unité 3- Grammaire I/II/III
Voca: écouter/parler
Unité 4 : grammaire Unité 4 : grammaire I/II/III
Voca : regarder/lire/écrire

Slide 2 - Slide

les devoirs
afronden hoofdstuk 3 : check of je grammaire I/II/III af hebt en nagekeken        online : 25 tm 30
start hoofdstuk 4 : neem boek B mee!! maken oef. 1 tm 5
leren : h3 grammaire II; ir/boire/connaître/devoir en recevoir (trainen verbuga.eu)


Slide 3 - Slide

UNITÉ 4 – L’AMOUR
Voorbeeldantwoorden: ex 1
Salut, tu me reconnais ? Je suis un copain de ta meilleure amie. / Je suis une copine de ton meilleur ami.
Attention, tu fais tomber quelque chose.
Mais tu ressembles à un acteur que j’ai vu dans un film hier ! / Mais tu ressembles à une actrice que j’ai vue dans un film hier 

Exercice 2 – mise en route ~ vocabulaire
1 fille
2 tout près
3 copains
4 stupide
5 forcée
6 se cache (verstopt zich)
7 m’en vais (ga weg)
8 rasé (geschoren)
9 se sourient (lachen naar elkaar)
10 ne m’attendais pas (verwachtte niet)



3 A
4 een geloof en een identiteit heb. Ik voel me goed…
5 Nee. ‘Je ne m’attendais pas à te voir ici.’
6 François : étudiant en histoire ; Zarka : étudiante en journalisme
7 De film draait om de aantrekkingskracht tussen een Franse jongen en een meisje met een moslimachtergrond: volgens de maker kunnen zij meedoen in de maatschappij (journalistiek studeren) en zichzelf blijven (hier: een sluier dragen).






Exercice 3 – compréhension globale
1 Drie jongens langs de Seine; twee mannen die wandelen langs de Seine; helpende man; opa van het meisje.
2 Langs de Seine en bij de moskee.
3 Vrienden doen stoer, een meisje valt, één van de jongens helpt haar overeind, wordt verliefd op haar en gaat haar later opzoeken bij de moskee.
Exercice 4          1 a vrai, b faux, c faux
2 ‘On est en France ici.’ Dat vindt ze vervelend, ze zegt tegen François dat de mannen ook vervelend naar haar keken.
3 A  /  4 een geloof en een identiteit heb. Ik voel me goed…
5 Nee. ‘Je ne m’attendais pas à te voir ici.’/ 6 François : étudiant en histoire ; Zarka : étudiante en journalisme
7 De film draait om de aantrekkingskracht tussen een Franse jongen en een meisje met een moslimachtergrond: volgens de maker kunnen zij meedoen in de maatschappij (journalistiek studeren) en zichzelf blijven (hier: een sluier dragen).





Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

ch 4 grammaire I 
Aanwijzend voornaamwoord (Adjectif démonstratif)
Het aanwijzend voornaamwoord in combinatie met een zelfstandig naamwoord gaat als volgt.
de suffixen -çi en -là mogen achter het zelfstandig naamwoord gezet worden om de plaats ervan te duiden.





ce pantalon-ci - deze broek hier <=> ce pantalon-là - die broek daar
denk aan ICI / VOICI / VOILÀ

Slide 6 - Slide

Aanw. vnw zelfstandig gebruikt
Je kunt het aanwijzend vnw ook zelfstandig gebruiken. Je gebruikt het dan in plaats van een zelfstandig naamwoord. 

Voorbeeld: 
C'est le stylo de ma mère = Het is de pen van mijn moeder
C'est celui de ma mère = Het is die van mijn moeder

Slide 7 - Slide

Andere voorbeelden:
Je vois la fille que j'adore       =  Ik zie het meisje dat ik liefheb
Je vois celle que j'adore        = ik zie degene die ik liefheb

Quels gateaux est-ce que tu préfères? = Aan welke taarten geef jij de voorkeur?
Ceux-ci ou ceux-là ? = Deze hier of die daar? 

Slide 8 - Slide

Dus: het past zich aan aan het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort
Mannelijk
Vrouwelijk
Mann. mv
Vrouw. mv
celui
celle
ceux
celles

Slide 9 - Slide

Voilà le vélo de mon père.
C'est ......... de mon père.
A
celle
B
ceux
C
celui
D
celles

Slide 10 - Quiz

C'est la photo de mon oncle.
C'est ........ de mon oncle.
A
celui
B
celles
C
ceux
D
celle

Slide 11 - Quiz

Quelles bananes veux-tu?
.......-ci ou ....-là?
A
ceux / ceux
B
celle/ celle
C
celles/ celles
D
celui/ celui

Slide 12 - Quiz

Voici la clé de la maison et ...... de
ma voiture.
A
celui
B
celle
C
ceux
D
celles

Slide 13 - Quiz

J'aime les livres de suspense mais
pas ...... qui sont ici.
A
celle
B
celui
C
celles
D
ceux

Slide 14 - Quiz

grammaire II  les verbes  et les verbes pronominaux

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Les verbes pronominaux
Net als in het Nederlands heeft het Frans ook wederkerende werkwoorden 
wederkerende werkwoorden : werkwoord dat met een wederkerend voornaamwoord gecombineerd kan worden


                  Ik was me                                           Je  me lave                  

Slide 20 - Slide

Les verbes pronominaux
In het Nederlands gaat het wederkerend voornaamwoord NA het werkwoord. 

Ik herinner me

Slide 21 - Slide

Les verbes pronominaux
Maar in het Frans gaat het wederkerend voornaamwoord VOOR het werkwoord. 
 
Ik herinner me                                            Je me souviens

zich herinneren                                                    se souvenir 

Slide 22 - Slide

Les verbes pronominaux
Je
me
je me lave
Ik was me 
Tu
te
tu te laves
Je wast je
Il / Elle/ On
se
il se lave
Hij/Zij wast zich
Nous
nous
nous nous lavons
We wassen ons
Vous
vous
vous vous lavez
Jullie wassen je
Ils / Elles 
se
elles se lavent
Ze wassen zich

Slide 23 - Slide

Les verbes pronominaux
Let op : Als het werkwoord met een klinker begint : 

Je
m'
Je m'amuse
Ik amuseer me
Tu
t'
Tu t'amuses
Je amuseert je
Il / Elle / On 
s'
On s'amuse
Hij/Zij amuseert zich
Ils / Elles
s'
Ils s'amusent
Zij amuseren zich

Slide 24 - Slide

Les verbes pronominaux
- In het Frans : Onderwerp + voornaamwoord + werkwoord 

- Dezelfde uitgangen voor regelmatige werkwoorden op -er, -ir en -re

- De laatste 'e' van het voornaamwoord gaat weg als het werkwoord met een klinker begint  

Slide 25 - Slide

Vul in
"Je (...) souviens" (Ik herinner me)

Slide 26 - Open question

Vul in
"Tu (...) laves" (Je wast je)

Slide 27 - Open question

Vul in
"On ( ... ) enfuit" (We lopen weg)

Slide 28 - Open question

Vul in
"Nous (...) préparons" (We bereiden ons voor)

Slide 29 - Open question

Les verbes pronominaux 
Voor de ontkennende zinnen.

Ontkennende zinnen in het Frans : 
ne (n') + werkwoord + pas 

"Je ne sais pas" 
"Je n'apprends pas le néerlandais" 

Slide 30 - Slide

Les verbes pronominaux 
Voor de ontkennende zinnen : 

Ik amuseer me niet                                  Je ne m'amuse pas 

In het Nederlands gaat "niet" na het voornaamwoord. 
In het Frans gaat "ne" voor het voornaamwoord en "pas" na het werkwoord


Slide 31 - Slide

Mettez dans le bon ordre:
se-ne-pas-il-baigne

Slide 32 - Open question

Mettez dans le bon ordre:
souviens-je-me-ne-pas

Slide 33 - Open question

Mettez dans le bon ordre:
pas-ne-te-tu-lèves

Slide 34 - Open question

Mettez dans le bon ordre:
nous-nous-ne-pas-inquiétons

Slide 35 - Open question

Voor de vragen : 3 mogelijkheden 
1 - Tu te lèves ? 
Dezelfde volgorde maar met "?" 

2- Est ce que tu te lèves ?
Dezelfde volgorde maar "est ce que" aan het begin.

3 - Te lèves-tu ?
Inversie : het onderwerp komt na het werkwoord MAAR het voornaamwoord komt voor het werkwoord 

Slide 36 - Slide

autres exemples
Il se prépare?  <> Est-ce qu'il se prépare? <> Se prépare-t-il ? 
Vous vous amusez? <> Est-ce que vous vous amusez? <> Vous amusez-vous?

Ils se préparent? <> Est-ce qu'ils se préparent? <> Se préparent-ils?

Slide 37 - Slide

Welke zin is correct ?
A
Te souviens-tu ?
B
Tu te souviens ?
C
Est ce que tu te souviens ?
D
A, B en C zijn allen correct

Slide 38 - Quiz

Passé composé 
- De wederkerende werkwoorden werken altijd met het hulpwerkwoord : être 

"Je me suis levé" 
"Elle s'est préparée" 
"Nous nous sommes inquiétés" 


Slide 39 - Slide

Welke zin is correct ?
A
Je suis me lavé
B
Je me suis lavé
C
J'ai me lavé
D
Je me ai lavé

Slide 40 - Quiz

Welke zin is correct ?
A
Nous nous sommes préparés
B
Nous sommes nous préparés
C
Nous nous avons préparés
D
Nous avons nous préparés

Slide 41 - Quiz

Les verbes pronominaux 
Voor de ontkennende zinnen met le passé composé : 

"Je ne me suis pas levé" 

Dezelfde volgorde maar "pas" komt TUSSEN het hulpwerkwoord en het werkwoord 

Slide 42 - Slide

Passé composé 
Let op ! Als je "être" gebruikt, moet je een extra "e" of "s" toevoegen in bepaalde situaties : 


vrouwelijk enkelvoud
+ e 
Elle est tombée
Ze is gevallen
mannelijk meervoud
+ s 
Ils sont tombés 
Ze zijn gevallen
vrouwelijk meervoud 
+ es 
Elles sont tombées
Ze zijn gevallen

Slide 43 - Slide

Welke zin is correct ?
"Ik heb me geen zorgen gemaakt"
A
Je ne me suis inquiété pas
B
Je me ne suis inquiété pas
C
Je ne me suis pas inquiété
D
Je suis ne me pas inquiété

Slide 44 - Quiz

Welke zin is correct ?
"We hebben ons geen zorgen gemaakt"
A
Nous ne nous sommes pas inquiétés
B
Nous nous ne sommes pas inquiétés
C
Nous ne nous sommes inquiétés pas
D
Nous sommes ne pas nous inquiétés

Slide 45 - Quiz

Let op ! 
Niet alle Nederlandse wederkerende werkwoorden zijn ook wederkerende werkwoorden in het Frans en vice versa.

zich wassen = se laver 
elkaar ontmoeten = se rencontrer 
heten = s'appeler 
opstaan = se lever 

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Slide