Werkwoordspelling - Werkwoordsvorm bepalen

Werkwoordspelling
Stap 1: werkwoordsvorm bepalen
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoordspelling
Stap 1: werkwoordsvorm bepalen

Slide 1 - Slide

Werkwoordsvormen
  1. Persoonsvorm
  2. Voltooid deelwoord
  3. Infinitief
  4. Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
  5. Onvoltooid deelwoord 

Slide 2 - Slide

Werkwoordsvorm bepalen: persoonsvorm
Persoonsvorm
  1. Tijdproef
    De zin van tijd veranderen: van TT naar VT of andersom

  2. Getalproef
    De zin van getal veranderen: van EV naar MV of andersom.
    Let op: het onderwerp verandert ook! 

Slide 3 - Slide

Werkwoordsvorm bepalen: persoonsvorm
Tijdproef
Mijn moeder vindt het geen gezicht om witte sokken te dragen
Mijn moeder vond het geen gezicht om witte sokken te droegen

Getalproef
De fans moeten wachten tot de poorten van het stadion geopend worden.
De fan moet wacht tot de poort van het stadion geopend wordt

Slide 4 - Slide

Werkwoordsvorm bepalen: voltooid deelwoord
Komt vaak ge-be-ver bij.
Er is altijd een hulpwerkwoord: hebben/zijn/worden.

Let op: sommige werkwoorden hebben al een voorvoegsel:
bezuinigen - ontvangen - heropenen

Slide 5 - Slide

Werkwoordsvorm bepalen: voltooid deelwoord
We hebben die theorie over vulkanen tot in den treure herhaald
Het eerste damesteam wordt op woensdagavond extra hard getraind door een bekende trainer.

De ploeg verdedigt zich goed tegen de aanvallen van de tegenpartij.

Slide 6 - Slide

Werkwoordsvorm bepalen: infinitief
Hele werkwoord.

Wanneer je de tijdproef (persoonsvorm) doet,
klinkt MV TT wel en MV VT niet.

Slide 7 - Slide

Werkwoordsvorm bepalen: infinitief
Bohemian rhapsody van Queen zal altijd een van de bekendste evergreens blijven
Bohemian rhapsody van Queen zou altijd een van de bekendste evergreens bleven

Door de prikkeling in zijn keel moest Arne voortdurend hoesten.
Door de prikkeling in zijn keel moet Arne voortdurend hoestten.

Slide 8 - Slide

Werkwoordsvorm bepalen: bijvoeglijk naamwoord
Komt er wel ge-be-ver bij, maar zonder hulpwerkwoord?
Let op: sommige werkwoorden hebben al een voorvoegsel:

Kijk goed of het werkwoord iets zegt over het zelfstandig naamwoord dat achter het werkwoord staat.

Slide 9 - Slide

Werkwoordsvorm bepalen: bijvoeglijk naamwoord
Ondanks de verwachte regen gaat de sportdag voor de bovenbouw gewoon door.

De nieuw beklede stoelen worden morgen geleverd.

Slide 10 - Slide

Werkwoordsvorm bepalen: onvoltooid deelwoord
Als je wilt aangeven dat je iets aan het doen bent, terwijl je ook iets anders doet.

Vertelt hoe iets gebeurt. 

Slide 11 - Slide

Werkwoordsvorm bepalen: onvoltooid deelwoord
Scheldend verliet de verwijderde leerling het lokaal.
Terwijl mijn moeder de kamer stofzuigde, streek mijn vader fluitend zijn blouse. 

Slide 12 - Slide

Welke werkwoordsvorm?

Volgens de trainer moesten de verdedigers zich meer *richten* op buitenspel van de spelers van de tegenpartij.

A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Infinitief
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 13 - Quiz

Welke werkwoordsvorm?

De verpleger dient de verzwakte patiënt het medicijn toe, terwijl zijn collega de test *herhaalt*.
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Infinitief
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 14 - Quiz

Welke werkwoordsvorm?

De wereldreiziger heeft al zijn *beleefde* avonturen in een dagboek bijgehouden.
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Infinitief
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 15 - Quiz

Welke werkwoordsvorm?

Enkele supporters denken dat hun club zal *winnen*, maar volgens de meeste is die kans klein.
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Infinitief
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 16 - Quiz

Welke werkwoordsvorm?

De producent heeft zojuist een nieuw seizoen *aangekondigd* van de populaire serie.
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Infinitief
D
Onvoltooid deelwoord

Slide 17 - Quiz

Welke werkwoordsvorm?

De tandarts gebruikt een injectie die de hele onderkaak gedurende drie uur *verdoofd*.
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Onvoltooid deelwoord

Slide 18 - Quiz

Welke werkwoordsvorm?

Mijn oma wilde de slaapkamer nog even *luchten* voor wij kwamen logeren.
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Infinitief
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 19 - Quiz

Welke werkwoordsvorm?

Emmy's broertje heeft sap *gemorst* op het nieuwe bankstel van de buren.
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Onvoltooid deelwoord

Slide 20 - Quiz

Welke werkwoordsvorm?

Volgens haar vriendinnen is mijn moeder niet veel *veranderd* sinds haar jonge jaren.
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Infinitief
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 21 - Quiz

Welke werkwoordsvorm?

Volgens het verslag *testen* de inspecteurs regelmatig of de pakjes koffie de juiste smaak hadden.
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Infinitief
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 22 - Quiz

Welke werkwoordsvorm?

Na uren zwemplezier klom het kleutertje *klappertandend* het zwembad uit.
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Onvoltooid deelwoord

Slide 23 - Quiz

Welke werkwoordsvorm?

Het goed *verlichte* fietspad zorgde ervoor dat meer fietsers er gebruik van maken.
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Onvoltooid deelwoord

Slide 24 - Quiz

Welke werkwoordsvorm?

De bewoners van het verzorgingstehuis werden *verblijd* met een optreden van een dansgroep.
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Infinitief
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 25 - Quiz

Welke werkwoordsvorm?

De nieuw opgerichte leerlingenraad wilde een debatclub *oprichten*.
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Infinitief
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 26 - Quiz

Welke werkwoordsvorm?

De pakketjes *zijn* vorige week eindelijk door de verkoper verstuurd.
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Infinitief
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 27 - Quiz