1.8 + 2.8 grammatica woordsoorten

1.8 + 2.8 grammatica woordsoorten
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

1.8 + 2.8 grammatica woordsoorten

Slide 1 - Slide

Je leert: 
  • De woordsoorten van klas 1 en 2
  • Soorten werkwoorden
  1. zww
  2. kww
  3. hww
  4. wkww (wvn + wgv)
  • voegwoord (vw)
  • tussenwerpsel (tsw)

Slide 2 - Slide

Herhaling woordsoorten klas 2

Slide 3 - Slide

Welke woordsoorten ken je?

Slide 4 - Mind map

lw
zn
bn
vz
kww
hww
zww
wkww
wvn

vw
psv
bzv
av
vrv
ohtw
brtw
bw
ovw

Slide 5 - Slide

Wat is een bijwoord?
A
Het zegt iets over het onderwerp
B
Het zegt iets over een zn
C
Het zegt iets over een bn, een ww of een ander bw in de zin

Slide 6 - Quiz

BW (of BN)
Een BN zegt iets over een ZN of een PSV.
Een BW:
  • zegt iets over een BN
  • zegt iets over een ander BW
  • zegt iets over een WW
  • geven tijd of plaats aan van 1 woord (gisteren, hier)
  • prullenbakwoordjes (misschien, al, ook, niet, etc.)
De heel erg oude man

Slide 7 - Slide

Wat is het bijwoord/ zijn de bijwoorden?
Jan kan heel hard fietsen.
A
hard
B
heel, hard
C
heel
D
fietsen

Slide 8 - Quiz

Voornaamwoorden
aanwijzend voornaamwoord: die, deze, dat, dit, zulke zo'n

vragend voornaamwoord
: wie, wat, welke, wat voor (een)

onbepaald voornaamwoord:
men, iemand, iedereen, iets, etc. 

Wederkerend voornaamwoord:
vorm van zich. Bijv: jij wast je.

Wederkerig voornaamwoord: elkaar, elkaars

Slide 9 - Slide

BZV of PSV
Woorden zoals jij, ik, mijn, onze, hij, wij, etc. 

bezittelijk voornaamwoord: 
Het is het woordje 'mijn' of je kan er het woordje 'mijn' voor in de plaats zetten. 

persoonlijk voornaamwoord:
Je kan er een naam of namen voor in de plaats zetten. 

Slide 10 - Slide

vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
onbepaald voornaamwoord
Wat
heb
je
met
dit
alles 
gedaan?

Slide 11 - Drag question

Maak de juiste combinaties
Het stelletje houdt van elkaar
Mijn moeder schaamde zich voor het gedrag van mijn broer.
Voor welk vak hebben we vandaag een toets?
Heb je nog iets van hem gehoord?

Wederkerig voornaamwoord

Wederkerend voornaamwoord

Vragend voornaamwoord
Onbepaald voornaamwoord

Slide 12 - Drag question

BZV of PSV
Ik heb aan dat vriendje van mij gisteren onze auto uitgeleend.
A
ik = psv, mij = bzv, onze = bzv
B
ik = psv, mij = psv, onze = bzv
C
ik = bzv, mij = bzv, onze = bzv
D
ik = bzv, mij = psv, onze = bzv

Slide 13 - Quiz

Telwoord 'veel' is een...
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 14 - Quiz

Soorten werkwoorden

Slide 15 - Slide

Woordsoorten:
Wat voor soorten werkwoorden zijn er?

Slide 16 - Mind map

KWW / ZWW / HWW (1)
  1. Zoek eerst het belangrijkste werkwoord: een voltooid deelwoord of het laatste werkwoord in de zin.
  2. Het belangrijkste werkwoord kan een ZWW of een KWW zijn. 
  3. Staat het belangrijkste werkwoord in ZWABBELSH én koppelt het een eigenschap aan het onderwerp? Dan is het een KWW

Slide 17 - Slide

KWW / ZWW / HWW (2)
4. Is het belangrijkste werkwoord geen vorm van ZWABBELSH of koppelt het een eigenschap aan het onderwerp? Dan is het een ZWW. 

5. Alle werkwoorden die niet het belangrijkste zijn in de zin, zijn hww. 


Slide 18 - Slide

Wat is het HWW?
Ik wil later dokter worden.
A
ik
B
wil
C
dokter
D
worden

Slide 19 - Quiz

Samen oefenen HWW/ZWW/KWW.
Eerste twee zinnen opdr. 16A 
Een crisis is in principe geen grappige tijd.


Toch leverde de coronacrisis van 2020 prachtige taalgrappen en vondsten op. 


Slide 20 - Slide

Wederkerend werkwoord (WKWW)
Wederkerende werkwoorden (WKWW): deze werkwoorden hebben 'zich' nodig om compleet te zijn. 

Hij vergist zich vaak.
        WKWW
Ik heb me gisteren gewassen. 
                                            WKWW


Slide 21 - Slide

In welke zin staat een wederkerend werkwoord?
A
Je verveelt je snel in een saaie les.
B
Je bent snel afgeleid in een saaie les.
C
Je werkt minder hard in een saaie les.
D
Je hoopt dat de tijd snel gaat in een saaie les.

Slide 22 - Quiz

Werkwoorden in samengestelde zinnen
In een enkelvoudige zin kan maar 1 ZWW/KWW voorkomen.

In een samengestelde zin kunnen net zoveel ZWW/KWW voorkomen als er pv’s zijn.

Ik heb gezegd dat de jongen die daar loopt niet echt knap is.
3 pv’s (heb, loopt, is), dus 3x ZWW/KWW:
Ik heb gezegd dat de jongen die daar loopt niet echt knap is.
    HWW ZWW                                                     ZWW                            KWW

Slide 23 - Slide

Wat is de woordsoort van 'gebeld'?


Ik heb je gisteren toch al gebeld of ben ik dat vergeten?

Slide 24 - Open question

Wat is de woordsoort van 'geweest'?


Ik heb je gisteren toch al gebeld of ben ik vergeetachtig geweest?

Slide 25 - Open question

Wat is de woordsoort van 'geschaamd'?


Ik heb me voor je geschaamd, omdat je zo'n belachelijke dingen zei.

Slide 26 - Open question

Samen oefenen: opdracht 18
a. Ben jij een fervente bezoeker van de Taalvoutjes-website of 

ken je die niet?

b. Het eerste 'voutje' werd op 13 februari 2012 op Facebook 

gepubliceerd. 

Slide 27 - Slide

Voegwoord (VW) en tussenwerpsel (TSW)

Slide 28 - Slide

Welke voegwoorden ken je al?

Slide 29 - Mind map

Voegwoorden
Een voegwoord (vw) verbindt twee zinsdelen of de twee zinnen van een samengestelde zin.

Tussen zinsdelen:
Hebben jullie een kat en een hond?
Tussen hoofdzin en hoofdzin:
Voor wiskunde heb ik veel huiswerk, maar voor Engels heb ik niets.
Tussen hoofdzin en bijzin:
Ik ga meteen beginnen omdat ik veel huiswerk heb.




 

Slide 30 - Slide

Nevenschikkende voegwoorden 

Tussen hoofdzin en hoofdzin
Voor wiskunde heb ik veel huiswerk, maar voor Engels heb ik niets.

Je vindt het voegwoord door van de zin twee losse zinnen te maken. Het voegwoord blijft dan over.
Zin 1: Voor wiskunde heb ik veel huiswerk.
Zin 2: voor Engels heb ik niets.
vw = maar

Slide 31 - Slide

Nevenschikkende voegwoorden


                                                                            Let op: 'of' alleen als er een
                                                                            keuze is.

Slide 32 - Slide

Onderschikkende voegwoorden

Tussen hoofdzin en bijzin
Ik ga meteen beginnen, omdat ik veel huiswerk heb.

Om het voegwoord tussen hoofdzin en bijzin te vinden, moet je de woordvolgorde van de hoofdzin en de bijzin iets veranderen. 
zin 1: Ik ga meteen beginnen.
zin 2: ik heb veel huiswerk.
vw= omdat

Slide 33 - Slide

Onderschikkende voegwoorden

Veelvoorkomende onderschikkende voegwoorden:

omdat, toen, hoewel, sinds, als, dat, of.  

Slide 34 - Slide

Noteer het voegwoord:
nevenschikkend voegwoord of onderschikkend voegwoord: Had Helène ons betrapt toen we haar iPad pikten?

Slide 35 - Open question

Noteer de voegwoorden/het voegwoord
Ik heb boodschappen gedaan en ik ben naar de bibliotheek geweest.


Slide 36 - Open question

Noteer de voegwoorden/het voegwoord
Ik kom morgen, tenzij het regent.


Slide 37 - Open question

Tussenwerpsel (TSW)
Een tussenwerpsel (tsw) is een uiting van een gevoel, een klanknabootsing of een woord om de aandacht te trekken. 

Bijvoorbeeld:
Ach, wat is dat een verdrietig nieuws!
Jongens, sssst, de film begint. 

Het tussenwerpsel wordt van de zin gescheiden door een leesteken (komma, punt, uitroepteken). 

Slide 38 - Slide

Vervelend voor je, joh!
Wat is het tussenwerpsel?

Slide 39 - Open question