TaalCompleet A2 4.1

TaalCompleet 
1 / 45
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

TaalCompleet 

Slide 1 - Slide

Puzzelen
Wat is het onderwerp van de les?

Weet je het antwoord? Steek je vinger op.

Slide 2 - Slide

Lesdoelen




Ik kan woorden met het thema ‘werkdag’ herkennen en benoemen.
Ik kan het belangrijkste uit het luisterfragment begrijpen en kort navertellen.
Ik kan praten over zijn/haar (werk)dag.
Ik kan praten over zijn/ haar (werk)dag in de verleden tijd. (B1)
Ik kan woorden met het thema ‘bellen naar de bank’ herkennen en benoemen. (B1)

Slide 3 - Slide

Bespreek samen

Welke dingen doe je elke dag? Noem 3 dingen. 
Welke dingen doe je alleen in het weekend?

Slide 4 - Slide

Luisterfragment
Ik kan de hoofdpunten begrijpen in een kort luisterfragment waarin iemand vertelt over zijn of haar dag.

https://leren.kleurrijker.nl/mod/quiz/attempt.php?attempt=120544140&cmid=9326 

Slide 5 - Slide

Vragen
Kwart voor 7 staat ik op. Daarna trek ik mijn kleren aan. Ik werk in een kledingwinkel.
Meestal eet ik fruit: appel of banaan en drink ik koffie. Vijf voor acht vertrek ik. Ik help klanten ik in de winkel. Ik kijk of de kleren goed passen en beantwoordt de vragen.  Samen problemen oplossen door het te bespreken. Om half 7 kom ik thuis en maak ik eten. 's Avonds bel ik met mijn moeder of kijk ik tv. Om 10 uur ga ik naar bed en lees ik nog een half uur.


Slide 6 - Slide

Blauwe woorden
Op de gang hangen de woorden met plaatjes. In het lokaal is er één leerling die de naam van het woord opschrijft. De andere leerling loopt naar het juiste woord en kijkt welk plaatje erbij hoort. Halverwege wisselen we van rol.

Slide 7 - Slide

Nieuwe woorden
Beschrijft (beschrijven)             beantwoord (beantwoorden)
de werkdag, de werkdagen      nergens
wakker                                                Wijs ... aan (aanwijzen)
sta ... op (opstaan)                        de vergadering
trek ... aan (aantrekken)              de baas
zoek ... uit (uitzoeken)                  lossen ... op (oplossen)
de klant, de klanten                       het beroep

Slide 8 - Slide

Zelfstandig werken
TaalCompleet:

Pak je laptop en boek.

Mais, Viktar en Mikaela --> aparte uitleg

Slide 9 - Slide

Spreken
De leerling kan praten over zijn/haar (werk)dag.
De leerling kan praten over zijn/ haar (werk)dag in de verleden tijd. (B1)

Aandachtspunten: duidelijk praten, maak volledige zinnen en verwerk de vraag in je antwoord.

Slide 10 - Slide

1. Hoe laat sta je op?
2. Wanneer zoek jij kleding uit?
3. Hoe laat ga je naar school?
4. Wat vind je het leukst op school?
5. Wat vind je niet leuk op school?
6. Hoelang duurt de pauze?
7. Wat doe je in de pauze?
8. Wat eet je het liefst in de pauze?
9. Hoe laat kom je thuis?
10. Hoe ga je naar huis?
11. Hoe laat eet je 's avonds?
12. Maak je ook wel eens avondeten?
13. Wat doe je als je thuiskomt van school?

Slide 11 - Slide

1. Wat doe je meestal als je 's ochtends wakker wordt?
2. Wat is het eerste dat je doet als je uit bed komt?
3. Welk muziek luister je het liefst op een gewone dag?
4. Heb je een vaste tijd waarop je naar bed gaat?
5. Wat doe je 's avonds voordat je gaat slapen?
6. Wat is het eerste wat je doet als je thuis komt na school of werk?
7. Wat doe je als je je verveelt tijdens de week?
8. Wat doe je als je een drukke dag hebt gehad?
9. Moet je elke dag thuis helpen met opruimen?
10. Als je je schooltas kon veranderen in een magische rugzak, wat zou je erin stoppen?
11. Stel je voor dat je de leraar voor één dag zou zijn, wat zou je de klas laten doen?
12.Als je elke schooldag hetzelfde ontbijt zou moeten eten, wat zou je dan kiezen?
13. Als je de schoolklok kon veranderen, welk tijdstip zou je dan elke dag kiezen om naar huis te gaan?

Slide 12 - Slide

Lesdoelen




Ik kan woorden met het thema ‘werkdag’ herkennen en benoemen.
Ik kan het belangrijkste uit het luisterfragment begrijpen en kort navertellen.
Ik kan praten over zijn/haar (werk)dag.
Ik kan praten over zijn/ haar (werk)dag in de verleden tijd. (B1)
Ik kan woorden met het thema ‘bellen naar de bank’ herkennen en benoemen. (B1)

Laat horen --> klappen

Slide 13 - Slide

Lesdoelen




De leerling kan woorden met het thema ‘werkdag’ herkennen en benoemen.
De leerling kan het belangrijkste uit het luisterfragment begrijpen en kort navertellen.
De leerling kan praten over zijn/haar (werk)dag.
De leerling kan praten over zijn/ haar (werk)dag in de verleden tijd. (B1)
De leerling kan woorden met het thema ‘bellen naar de bank’ herkennen en benoemen. (B1)
Laat het horen --> klappen

Slide 14 - Slide

Opdracht 2. 
Luister naar tekst 4.1 op de computer

Je hoort Iza. Ze beschrijft haar dag.

Slide 15 - Slide

Opdracht 3
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J

Slide 16 - Drag question

Opdracht 7. Schrijf het hele werkwoord op.
2. beantwoordt

Slide 17 - Open question

Opdracht 7. Schrijf het hele werkwoord op.
3. beschrijf

Slide 18 - Open question

Opdracht 7. Schrijf het hele werkwoord op.
4. Los ... op

Slide 19 - Open question

Opdracht 7. Schrijf het hele werkwoord op.
5. zoek ... uit

Slide 20 - Open question

Opdracht 7. Schrijf het hele werkwoord op.
6. trek ... aan

Slide 21 - Open question

Opdracht 7. Schrijf het hele werkwoord op.
7. sta ... op

Slide 22 - Open question

Opdracht 10.
Maak een zin: aantrekken

Slide 23 - Mind map

Maak een zin: baas

Slide 24 - Mind map

Maak een zin: beschrijven

Slide 25 - Mind map

Maak een zin: oplossen

Slide 26 - Mind map

Maak een zin: uitzoeken

Slide 27 - Mind map

Maak een zin: vergaderen

Slide 28 - Mind map

Maak een zin: werkdag

Slide 29 - Mind map

tijd beschrijven
om ... 
eerst
daarna
's middags
s avonds
dan
vervolgens

Slide 30 - Slide

Opdracht 13. Praat samen **
1. Hoe laat sta jij op?
2. Wanneer zoek jij je kleding uit?
3. Hoe laat ga je naar school?
4. Wat vind jij het leukst op school?
5. Wat vind je niet leuk op school?
6. Hoe lang duurt de pauze?
timer
4:00

Slide 31 - Slide

Opdracht 13. Praat samen **
7. Wat doe je in de pauze?
8. Wie past er op jouw kinderen?
9. Hoe laat kom je thuis?
10. Hoe laat maak je eten klaar?
11. Wat doe je om 21.00 uur?
12. Hoe laat ga je meestal naar bed?
timer
4:00

Slide 32 - Slide

Opdracht 15. Praat samen ** 
Cursist A. Vertel over je dag. Welke dingen doe jij elke dag?
Cursist B. Luister naar cursist A. Schrijf op wat cursist A elke dag doet. 

Schrijf dit op in je boek. Blz. 139.

Slide 33 - Slide

Speel het spel. 
Maak een groepje van 3 of 4.

Gebruik ook inversie: 
Om 20:00 ga ik ... 

Slide 34 - Slide

Lesidee 4.1b 

Slide 35 - Slide

Lesidee 4.1b 

Slide 36 - Slide

Huiswerk: praktijkopdracht
Praat met iemand die goed Nederlands spreekt. 

Slide 37 - Slide

Dictee 1.
timer
2:00

Slide 38 - Open question

Dictee 2.
timer
2:00

Slide 39 - Open question

Dictee 3.
timer
2:00

Slide 40 - Open question

Dictee 4.
timer
2:00

Slide 41 - Open question

Dictee 5.
timer
2:00

Slide 42 - Open question

Dictee 6.
timer
2:00

Slide 43 - Open question

Dictee 7.
timer
2:00

Slide 44 - Open question

Dictee 8.
timer
2:00

Slide 45 - Open question