Havo 2 onregelmatige werkwoorden in de o.v.t.

haben, sein, werden
in de verleden tijd
1 / 36
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

haben, sein, werden
in de verleden tijd

Slide 1 - Slide

Wiederholung.
Hoe gebruik je haben, sein en werden in de tegenwoordige tijd? Maak de vragen van slide 3.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

Verleden tijd

Slide 4 - Slide

 Das Verb haben.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
hatte
hattest
hatte
hatten
hattet
hatten

Slide 5 - Drag question

Verleden tijd

Slide 6 - Slide

Das Verb sein.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
war
warst
war
waren
wart
waren

Slide 7 - Drag question

Verleden tijd

Slide 8 - Slide

Werden.
In de tegenwoordige tijd heeft werden 2 betekenissen(worden/zullen). Je weet de betekenis door de zin te lezen. De vorm is voor beide betekenissen hetzelfde!
In de verleden tijd heb je hiervoor 2 vormen. Kijk goed naar het verschil.

Slide 9 - Slide

Das Verb werden.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
würde
würdest
würde
würden
würdet
würden

Slide 10 - Drag question

Das Verb werden.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
wurde
wurdest
wurde
wurden
wurdet
wurden

Slide 11 - Drag question

Waaraan kun je in de o.v.t. het schil in betekenis zien van werden?

Slide 12 - Open question

Michael ........ zwei Brüder.

A
hatte
B
hattest
C
hattet
D
hatten

Slide 13 - Quiz

.......................... ihr im Laden?
A
waren
B
Ist
C
wart
D
Sein

Slide 14 - Quiz

Er ......... gestern vierzehn Jahre alt.
A
würde
B
wurde
C
würden
D
wurdet

Slide 15 - Quiz

Anna und Jan _____ nach Berlin fahren.
A
wurde
B
wurdest
C
würden
D
wurden

Slide 16 - Quiz

Werkwoorden door elkaar.

Slide 17 - Slide

Das Kind ....(haben) nicht geschlafen.
A
hat
B
habt
C
hatte
D
hattest

Slide 18 - Quiz

Du (zijn) ............gestern doch auch hier?
A
warst
B
war
C
wart
D
waren

Slide 19 - Quiz

Gestern ... (was) ein komischer Tag.
A
war
B
wart
C
hattet
D
hatten

Slide 20 - Quiz

(werden)
Er ........ es nicht vergessen.
timer
0:10
A
würde
B
wurde
C
wurdet
D
würdet

Slide 21 - Quiz

Es regnete und es ... (was) kalt.
A
hatte
B
war
C
waren
D
wart

Slide 22 - Quiz

Du ... (had) Kopfschmerzen.
A
warst
B
hatte
C
war
D
hattest

Slide 23 - Quiz

Mein Handy ... (was) kaputt.
A
war
B
hattest
C
hatte
D
wart

Slide 24 - Quiz

werden
Ihr ....... das gestern sagen!
A
wurde
B
wurdet
C
wurden
D
würdet

Slide 25 - Quiz

ik was

Slide 26 - Open question

jullie waren

Slide 27 - Open question

jij had

Slide 28 - Open question

ik werd

Slide 29 - Open question

hij zou

Slide 30 - Open question

Slide 31 - Slide

Herhaling.
Vind je het nog lastig ga dan hieronder verder.

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Link

Slide 34 - Link

Extra oefening?
Maak dan de volgende pagina.

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Link