enkelvoud/meervoud. Zinnen maken tt ook met vraag

Wat gaan we vandaag doen?

- Toetsen en opdrachten
- Groente en fruit
- Meervoud -en en -s
- Vervoeging van werkwoorden
- Persoonlijke voornaamwoorden
- LINK thema 2
1 / 45
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wat gaan we vandaag doen?

- Toetsen en opdrachten
- Groente en fruit
- Meervoud -en en -s
- Vervoeging van werkwoorden
- Persoonlijke voornaamwoorden
- LINK thema 2

Slide 1 - Slide



Groente en fruit

Slide 2 - Slide

Wat is dit?
A
aardappel
B
kool
C
mais
D
broccoli

Slide 3 - Quiz

Wat zijn dit?
A
tomaten
B
aardbeien
C
peren
D
frambozen

Slide 4 - Quiz

Wat is dit?
A
broccoli
B
spinazie
C
wortels
D
courgette

Slide 5 - Quiz

Wat zijn dit?
A
druiven
B
frambozen
C
bessen
D
kiwi's

Slide 6 - Quiz

Wat zijn dit?
A
bieten
B
aardappels
C
tomaten
D
wortels

Slide 7 - Quiz

wat is dit?
A
aubergine
B
wortel
C
gourgette
D
ui

Slide 8 - Quiz

Wat is dit?
A
kool
B
botersla
C
ijsbergsla
D
biet

Slide 9 - Quiz

Wat zijn dit?
A
druiven
B
kiwi's
C
appels
D
meloenen

Slide 10 - Quiz

Wat is dit?
A
groene kool
B
zuurkool
C
spinazie
D
sla

Slide 11 - Quiz

Wat zijn dit?
A
peren
B
meloenen
C
paprika's
D
courgettes

Slide 12 - Quiz



Enkelvoud - meervoud

op -en en -s

Slide 13 - Slide

De banaan                        - de bananen
De tomaat                         - de tomaten
De ui                                   -  de uien
De citroen                          - de citroenen
De kool                               - de kolen
De biet                                - de bieten

Slide 14 - Slide

Maar.....................

De aardappel                 - de aardappels
De wortel                        - de wortels
De sinaasappel              - de sinaasappels



Slide 15 - Slide

Regel
De meeste zelfstandige naamwoorden die eindigen op en, el, em en er, krijgen in het meervoud een s erbij.

Slide 16 - Slide

Bijvoorbeeld:

een molen - molens
een keuken - keukens
een veulen - veulens 
een ezel - ezels
een lepel - lepels
een kamer - kamers
een kleuter - kleuters


Slide 17 - Slide

schrijf het meervoud van
de tomaat

Slide 18 - Open question

schrijf het meervoud van
de jongen

Slide 19 - Open question

schrijf het meervoud van
de beker

Slide 20 - Open question

schrijf het meervoud van
de framboos

Slide 21 - Open question

schrijf het meervoud van
de wortel

Slide 22 - Open question

schrijf het meervoud van
de man

Slide 23 - Open question

schrijf het meervoud van
de lepel

Slide 24 - Open question

schrijf het meervoud van
de kool

Slide 25 - Open question

schrijf het meervoud van
de ui

Slide 26 - Open question

schrijf het meervoud van
de peer

Slide 27 - Open question

schrijf het meervoud van
de meloen

Slide 28 - Open question


Werkwoorden:

Vragen maken

Slide 29 - Slide

Een vraag maak je door het onderwerp en het werkwoord om te draaien

Bijvoorbeeld:
Ik eet een appel
Eet ik een appel?

Jullie geven bloemen
Geven jullie bloemen?

Slide 30 - Slide

Bijvoorbeeld:

ik werk            - werk ik?
jij werkt           - werk jij?
u werkt            - werkt u?
hij/zijn werkt   - werkt hij/zij?
wij werken       - werken wij?
jullie werken    - werken jullie?
zij werken         - werken zij/ze?

Slide 31 - Slide

Dus..................

Als je een vraag maakt met JIJ
Dan schrijf je GEEN "t"

Slide 32 - Slide

Jij ................. een brood.
(kopen)

Slide 33 - Open question

..................... jij morgen jarig?
(zijn)

Slide 34 - Open question

Petrov ..................... naar de markt.
(gaan)

Slide 35 - Open question

Ik ........................ naar de supermarkt.
(lopen)

Slide 36 - Open question

................ jij de afwas?
(doen)

Slide 37 - Open question

Marlies ........................ een mooie jas. (heeft)

Slide 38 - Open question

..................... jij de weg aan die meneer?
(vragen)

Slide 39 - Open question

Arnold ...................... een nieuw boek.
(schrijven)

Slide 40 - Open question

Monica ...................... spannende verhalen.
(vertellen)

Slide 41 - Open question

..................... Katarina Nederlands?
(leren)

Slide 42 - Open question

Ik .................. op mijn vriendin.
(wachten)

Slide 43 - Open question

..................... je het formulier in? (invullen)

Slide 44 - Open question

Voornaamwoorden

Ik heb een boek.................... Het boek is van mij
Jij hebt een boek.................. Het boek is van jou
U heeft een boek ................. Het boek is van u
Hij heeft een boek ................ Het boek is van hem
Zij heeft een boek .................. Het boek is van haar
Wij hebben een boek .............. Het boek is van ons
jullie hebben een boek ............ Het boek is van jullie
Zij hebben een boek ................. het boek is van hun

Slide 45 - Slide