Examentraining: vraagtypen

Examentraining:


voorbereiding op het eindexamen Nederlands. 
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Examentraining:


voorbereiding op het eindexamen Nederlands. 

Slide 1 - Slide

Leerdoelen:
- Je weet hoe het examen Nederlands eruitziet.
- Je leert hoe je verschillende vraagtypen van het examen kunt aanpakken.

Slide 2 - Slide

CE Nederlands
- Drie lange(re) teksten + advertentie.
- 17 open en 13 meerkeuzevragen.
- Theorie kennen: functies inleiding/slot; verbanden; indeling tekst; opbouw alinea's (kernzin + voorbeeld/toelichting); conventies schrijfvaardigheid; 
- Schrijfopdracht: artikel/zakelijke e-mail/zakelijke brief.
- Toegestaan hulpmiddel: woordenboek Nederlands

Slide 3 - Slide

Eerste tijdvak 2025:
- maandag 12 mei 2025 
- (waarschijnlijk) 36 vragen in totaal.
- Vraag 36 is de schrijfopdracht.

Tip: probeer ervoor te zorgen dat je voldoende tijd hebt voor de schrijfopdracht! (+/- 30 minuten). 
Een andere tip is om met de schrijfopdracht te beginnen!

Slide 4 - Slide

Voorbereiding examen:
- Oude examens oefenen uit je bundel en op internet: eindexamensite.nl/www.examenblad.nl
- Theorie begrijpend lezen doornemen
- Conventies schrijfopdrachten herhalen, zie de uitleg in de methode en uit je aantekeningen.

Slide 5 - Slide

Verschillende vraagtypen:
- type 1: figuurlijke betekenis, synoniemen/woordkennis, open vragen, vragen over tussenkopjes
- type 2: vragen over inleiding, slot/conclusie, tekstverbanden, tekstdoel, hoofdgedachte

Slide 6 - Slide

Hoe pak je de volgende examenvraag aan: Wat is het belangrijkste doel van deze tekst? De tekst wil vooral...
A lezers informeren over de positieve werking van stress.
B lezers oproepen vaker te rusten in tijden van stress.
C lezers overtuigen van het belang van herstel na stress.
D lezers waarschuwen voor de negatieve kanten van stress.

Slide 7 - Open question

Hoe pak je de volgende examenvraag aan: Wat is het hoofdonderwerp van deze tekst?
A het onderzoek naar dorpsdialecten
B het ontstaan van nieuwe woorden
C het verdwijnen van streektalen
D het vormen van een eenheidstaal

Slide 8 - Open question

Hoe citeer je een zin(sgedeelte) op het examen?

Slide 9 - Open question

Citeren:
Eerste (twee) ... laatste (twee)

Let goed op of je een zin of een zinsgedeelte moet citeren!

Slide 10 - Slide

Hoeveel moet je bij deze vraag citeren?: Waarom onthouden studenten de leerstof beter als zij met de hand schrijven? In alinea 5 staan twee zinnen die antwoord geven op deze vraag. Citeer een van deze zinnen.
Hoeveel moet je bij deze vraag citeren?
Waarom onthouden studenten de leerstof beter als zij met de hand schrijven? In alinea 5 staan twee zinnen die antwoord geven op deze vraag. Citeer een van deze zinnen. 
A
twee zinnen
B
één zin
C
een zinsgedeelte
D
een woord

Slide 11 - Quiz

Hoe pak je deze examenvraag aan?: In alinea 4 staan drie oorzaken voor het ‘hitte-eilandeffect’. (regel 45) Noteer deze drie oorzaken in de uitwerkbijlage. Gebruik per oorzaak maximaal 6 woorden.

Slide 12 - Open question

Hoe pak je deze examenvraag aan?: Voor wie is deze tekst vooral bedoeld? De tekst is vooral bedoeld voor lezers die
A hun taalvaardigheid willen verbeteren.
B lesgeven aan jongeren.
C vaak socialemediaberichten versturen.
D zich zorgen maken over sociale media.

Slide 13 - Open question

Een tekst kan op verschillende manieren worden ingeleid. bijvoorbeeld door 
> Welke twee manieren worden in alinea 1 en 2 van deze tekst gebruikt
om de tekst in te leiden?
1 De mening van de schrijver over het onderwerp weer te geven
2 een samenvatting van de tekst te geven
3 een voorbeeld te geven bij de tekst
4 voor de tekst belangrijke vragen te stellen

Slide 14 - Drag question

In alinea 3 en 4 noemt Lieke Verheijen van de Radboud Universiteit van Nijmegen vier veranderingen in conventies die optreden bij digi-taal.
Noteer deze vier veranderingen in conventies

Slide 15 - Open question

Wat is het verband tussen alinea 3 en 4?
A
Alinea 3 en alinea 4 vormen samen een opsomming.
B
Alinea 4 geeft een advies bij alinea 3.
C
Alinea 3 en alinea 4 vormen samen een tegenstelling.
D
Alinea 4 geeft een toelichting bij alinea 3.

Slide 16 - Quiz

De Amerikaanse taalwetenschapper Mark Liberman toonde aan dat het niet altijd alleen het apparaat of programma zelf is dat de regels bepaalt.

> Citeer de zin waarin uitgelegd wordt hoe hij dit aantoonde

Slide 17 - Open question

In alinea 6 worden drie manieren genoemd waarmee je toch sociale
context kunt toevoegen aan een appje of sms’je.
> Noteer deze drie manieren.

Slide 18 - Open question

In alinea 3 en alinea 8 wordt gesproken over conventies in taalgebruik.
In de titel van deze tekst wijkt de schrijver af van de gebruikelijke manier
om een titel te formuleren.
> Van welke afwijking is er in de titel sprake?

Slide 19 - Open question

In alinea 7 staat: “Terug naar het gebruik van punten”.
Naar welke alinea’s wordt hier vooral terugverwezen?
A
alinea 1, 2 en 3
B
alinea 1, 2 en 4
C
alinea 1, 3 en 4
D
alinea 1, 4 en 5

Slide 20 - Quiz

Artikel
Een artikel is een tekst voor een tijdschrift, een krant of een website. Je richt je niet tot één persoon, maar tot een groot publiek. Bijvoorbeeld tot de lezers van de schoolkrant of een jongerentijdschrift. Omdat je schrijft voor een blad of krant, weet je voor welk publiek je schrijft en kun je je je taalgebruik daarop afstemmen. Het schrijfdoel van een artikel kan zijn: informeren, overtuigen of tot handelen aanzetten.





Een artikel heeft een aantal kenmerken:
• Een (pakkende) niet te lange titel.
• Een logische indeling: inleiding, kern, slot
• Een alinea-indeling
• Witregels tussen de alinea’s
• Onder je artikel: naam en eventuele functie (en het aantal woorden, inclusief de titel)

Slide 21 - Slide

Artikel
Hoe begin je?

1. Lees de opdracht goed door.
2. Schrijf per punt op wat je daarover wil vertellen: wat moet je uit de tekst/opdracht halen en wat moet je zelf verzinnen? Markeer eventueel wat je uit de opdracht en de tekst kunt halen.



Slide 22 - Slide

Artikel
3. Maak voor jezelf een kort schrijfplan:
      a. Voor wie schrijf je de tekst? Belangrijk voor je woordkeuze en opbouw.
      b. Wat voor inleiding ga je schrijven? (een betogend artikel heeft in de inleiding in elk geval een mening of stelling)
      c. Volgorde van alle punten bepalen: wat zet je in welke alinea?
      d. Wat voor slot ga je maken?
      e. Bedenk een passende, pakkende titel. Nooit dezelfde titel als in de opdracht wordt gebruikt.
      f. Geef duidelijk aan waar een nieuwe alinea begint (witregel)
      g. Vink steeds de punten die je hebt verwerkt af.
      h. Lees alinea’s steeds na op “gekke” zinnen en spelfouten, verbeter eventueel.
      i. Klopt je slot met je inleiding? (bijv.: in je inleiding stel je een vraag, dan moet je in je slot het antwoord geven/samenvatten)

5. Zet je naam/ klas onder je artikel. (verplicht onderdeel)
6. Tel het aantal woorden en schrijf het onder je artikel.

!!! Voorbeeld van een artikel: blz 127, blz. 148 en blz. 171 van je examenbundel!


Slide 23 - Slide

Zakelijke e-mail
Een zakelijke e-mail is een zakelijke brief die je per e-mail verstuurt. Het beste kun je je houden aan de regels van een brief. Dat betekent ook dat je schrijft met zo min mogelijk fouten. In een zakelijke e-mail staan de volgende onderdelen:

• E-mailadres van de geadresseerde
• Onderwerp van de e-mail
• Aanhef (bijvoorbeeld: Geachte mevrouw, of Geachte meneer (of heer) De Jong,)
• Regel wit tussen aanhef en rest van de tekst
• Alinea’s
• Regel wit tussen tekst en afsluiting
• Afsluiting (bijvoorbeeld: Met vriendelijke groeten,)
• Naam en/of ondertekening





Slide 24 - Slide