What is LessonUp
Search
Channels
AI tools
Beta
Log in
Register
‹
Return to search
woordvolgorde in het Nederlands
Zinnen maken
1 / 22
next
Slide 1:
Slide
NT2
Beroepsopleiding
This lesson contains
22 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Zinnen maken
Slide 1 - Slide
Wat is de goede woordvolgorde in een normale zin?
tweede werkwoord
1
2
3
4
de rest
wie of wat
Eerste werkwoord
Slide 2 - Drag question
Wat is de goede woordvolgorde in een normale zin?
leren
1
2
3
4
Nederlands
Zij
wil
Slide 3 - Drag question
Wie/wat - werkwoord - rest van de zin - tweede werkwoord
Ik ga om half negen met de fiets naar school.
Slide 4 - Slide
De woordvolgorde van de rest van de zin.
De woordvolgorde in
de rest
van de zin.
Het meeste gebruik je:
Tijd - manier - Plaats.
Ik ga om half negen met de fiets naar school.
Slide 5 - Slide
Normale zin:
Hij gaat morgen op reis.
Een zin met de tijd vooraan:
Morgen gaat hij op reis.
Slide 6 - Slide
Woordvolgorde
Schrijf de woorden in de juiste volgorde.
Denk eraan: het woord met de hoofdletter is het eerste woord van de zin.
Slide 7 - Slide
eindigt-De les-4-uur-om
Slide 8 - Open question
Ik een balkon heb maar ik geen tuin heb.
Slide 9 - Open question
vanavond - koken - ga - ik
Slide 10 - Open question
Voegwoorden
Voegwoorden plakken zinnen aan elkaar.
https://www.youtube.com/watch?v=eAeci1LdQWI
Hij is blij. Hij heeft zijn diploma gehaald.
Hij is blij, want hij heeft zijn diploma gehaald.
Slide 11 - Slide
1. En, maar, of, dus, want
Slide 12 - Slide
Verschillende soorten voegwoorden
Ik hou van pizza en ik hou van pannenkoeken.
Wil je koffie of wil je thee?
Mijn trui is bruin, maar de trui van mijn zus is rood.
Jolijn kwam te laat voor de les want de lift was kapot.
Slide 13 - Slide
Bart zit huiswerk te maken en Tom kijkt tv.
Wat is het voegwoord?
A
kijkt
B
tv
C
en
Slide 14 - Quiz
Ik wil naar buiten, maar het regent.
Wat is het voegwoord?
A
ik
B
regent
C
maar
Slide 15 - Quiz
Wil je koffie of wil je thee?
Wat is het voegwoord?
A
koffie
B
thee
C
of
Slide 16 - Quiz
Iedereen gaat naar huis. Het is vakantie (want).
Slide 17 - Open question
Want/omdat
Jolijn kwam te laat voor de les. De lift was kapot.
Jolijn kwam te laat voor de les want de lift was kapot
Jolein kwam te laat voor de les omdat de lift kapot was.
Slide 18 - Slide
Hij is blij, want hij heeft zijn diploma gehaald.
Hij is blij, omdat hij zijn diploma heeft gehaald.
Slide 19 - Slide
Omdat, als
Ik ga naar de tandarts omdat ik kiespijn heb.
Ik ga naar de tandarst als ik kiespijn heb.
Slide 20 - Slide
Iedereen gaat naar huis. Het is vakantie.(omdat)
Slide 21 - Open question
Iedereen gaat naar huis. Het is vakantie (want)
Slide 22 - Open question
More lessons like this
woordvolgorde in het Nederlands
December 2022
- Lesson with
24 slides
NT2
Beroepsopleiding
woordvolgorde in het Nederlands
February 2024
- Lesson with
26 slides
NT2
Beroepsopleiding
woordvolgorde in het Nederlands
January 2023
- Lesson with
19 slides
NT2
Beroepsopleiding
woordvolgorde in het Nederlands
October 2024
- Lesson with
21 slides
NT2
Beroepsopleiding
woordvolgorde in het Nederlands
November 2024
- Lesson with
25 slides
NT2
Beroepsopleiding
woordvolgorde in het Nederlands
November 2024
- Lesson with
28 slides
NT2
Beroepsopleiding
woordvolgorde in het Nederlands
November 2023
- Lesson with
14 slides
NT2
Beroepsopleiding
NT2 Scheidbare werkwoorden
January 2025
- Lesson with
19 slides
NT2
ISK