B&F, spelling, blok 5 week 4 les 5

Spelling: blok 5 week 4 les 5
Doel: herhaling, oefenen voor de toets.
1 / 31
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 6

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Spelling: blok 5 week 4 les 5
Doel: herhaling, oefenen voor de toets.

Slide 1 - Slide

Noem langermaakwoorden met een d

Slide 2 - Mind map

Noem ei woorden

Slide 3 - Mind map

Welke tijd?
ik blink
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 4 - Quiz

Welke tijd?
hebben jullie gewacht
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 5 - Quiz

Welke tijd?
wij wonnen
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 6 - Quiz

Werkwoorden
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd altijd stam + t, behalve bij ik en als jij erachter staat.
De stam is de ik-vorm: rennen, ik ren, dus ren is de stam.
Rennen:
Ik ren - hij rent - ren jij? (stam+t: ren + t = hij rent)
Binden:
Ik bind - hij bindt - bind jij? (stam+t: bind + t= hij bindt)

Slide 7 - Slide

Tegenwoordige tijd. Vul het werkwoord in: verwoorden
ik ............. jij................. ...............jij?

Slide 8 - Open question

Tegenwoordige tijd. Vul het werkwoord in:
kleed (hele werkwoord kleden)
ik ............. jij................. ...............jij?

Slide 9 - Open question

Vul het werkwoord in: krimpen
Tegenwoordige tijd: de jas........................
Verleden tijd: de jas.........................
Voltooide tijd: de jas..........................

Slide 10 - Open question

Vul het werkwoord in: bewijzen
Tegenwoordige tijd: hij........................
Verleden tijd: hij.........................
Voltooide tijd: hij..........................

Slide 11 - Open question

Vul het werkwoord in: blinken
Tegenwoordige tijd: de messen........................
Verleden tijd: de messen.........................
Voltooide tijd: de messen..........................

Slide 12 - Open question

Instructie klankgroepenwoord
-wij bereiden
-de gitaarsolo

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Oefendictee
Stappenplan
1.  Luister naar het woord
2. Zeg het hardop na
3. Denk na, welke categorieën zitten erin?
4. Typ het woord in
5. Controleer het woord
--> ga daarna verder, door op het pijltje te klikken

Slide 15 - Slide

Schrijf op:

Slide 16 - Open question

Schrijf op:

Slide 17 - Open question

Schrijf op:

Slide 18 - Open question

Schrijf op:

Slide 19 - Open question

Schrijf op:

Slide 20 - Open question

Schrijf op:

Slide 21 - Open question

Schrijf op:

Slide 22 - Open question

Wat is de persoonsvorm?
A
wij
B
hebben
C
gipsen
D
geschilderd

Slide 23 - Quiz

Wat is het onderwerp?
A
wij
B
hebben
C
de gipsen decoratie
D
geschilderd

Slide 24 - Quiz

Welk woordsoort is: hebben?
A
hulpwerkwoord
B
voltooid deelwoord

Slide 25 - Quiz

Welk woordsoort is: geschilderd?
A
hulpwerkwoord
B
voltooid deelwoord

Slide 26 - Quiz

Welk woordsoort is decoratie?
A
Bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandignaamwoord
C
voorzetsel
D
voegwoord

Slide 27 - Quiz

Welk woordsoort is gipsen?
A
Bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandignaamwoord
C
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
D
voegwoord

Slide 28 - Quiz

Welk woordsoort is: de?
A
Bijvoeglijk naamwoord
B
voorzetsel
C
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 29 - Quiz

Hoe ging de les?
A
Makkelijk
B
Moeilijk
C
Gemiddeld

Slide 30 - Quiz

Goed gewerkt!
Succes met de volgende les! 

Slide 31 - Slide