H4 16.12.2021

Willkommen
Donnerstag 16.12.2021
1 / 29
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Willkommen
Donnerstag 16.12.2021

Slide 1 - Slide

Heute
  • Kurzes Video mit Fragen
  • Grammatik: das Personalpronomen
  • Aufgaben machen
  • Grammatik: Adverbien 

Slide 2 - Slide

Logo
Schreibe wichtige Wörter auf

Slide 3 - Slide

Was hast du vom Video gelernt?

Slide 4 - Open question

Das Personalpronomen

Slide 5 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord
Het persoonlijk voornaamwoord kent in het Duits ook naamvallen

Slide 6 - Slide

Kurz üben...

Slide 7 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord U in de 4e naamval is?
A
sie
B
Sie
C
euch
D
ihn

Slide 8 - Quiz

Het persoonlijk voornaamwoord jij in de 3e naamval is?
A
du
B
dich
C
ihr
D
dir

Slide 9 - Quiz

Het persoonlijk voornaamwoord het in de 3e naamval is?
A
es
B
ihm
C
mir
D
sie

Slide 10 - Quiz

Het persoonlijk voornaamwoord jullie in de 1ste naamval is?
A
ihr
B
euch
C
Ihnen
D
euer

Slide 11 - Quiz

Het persoonlijk voornaamwoord zij in de 4de naamval is?
A
ihr
B
ihn
C
sie
D
Sie

Slide 12 - Quiz

Stappenplan naamvallen
Stap 1: Wat is het geslacht? 
Stap 2: Staat er een voorzetsel in de zin?
Ja          Kies meteen de juiste groep en vorm.   
Nee           Ga naar stap 3.   
Stap 3: ontleden en kies de juiste groep en vorm.
   

Slide 13 - Slide

Kurz üben...

Slide 14 - Slide

Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de eerste naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
persoonsvorm

Slide 15 - Quiz

Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de vierde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 16 - Quiz

Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de derde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 17 - Quiz

Meine Mutter hat einen kleinen Bruder.
Welke naamvallen zitten in deze zin
timer
1:00
A
1e + 4e
B
3e + 4e
C
1+3e

Slide 18 - Quiz


Vul de juiste naamvallen in:
D... Junge sieht d... Hund
A
Der Junge, den Hund
B
Das Junge, der Hund
C
Der Junge, der Hund
D
Den Junge, den Hund

Slide 19 - Quiz

Vul de juiste naamvallen in:
D... Mann sieht d... Kind.
A
Die Mann, das Kind
B
Der Mann, die Kind
C
Der Mann, das Kind
D
Die Mann, den Kind

Slide 20 - Quiz

Vul de juiste naamvallen in:
D... Kinder sehen d... Frau
A
Die Kinder, das Frau
B
Die Kinder, die Frau
C
Das Kinder, der Frau
D
Das Kinder, die Frau

Slide 21 - Quiz

Vul de juiste naamvallen in:
D... Mann schenkt d... Kind ein Kaugummi.
A
Die Mann, das Kind
B
Der Mann, die Kind
C
Der Mann, dem Kind
D
Die Mann, den Kind

Slide 22 - Quiz

Vul de juiste naamvallen in:
Mein... Frau gibt unser... Kind ein... Buch.
A
Mein Frau, unsem Kind, ein Buch
B
Meine Frau, unserem Kind, ein Buch
C
Meine Frau, unserem Kind, eines Buch
D
Meiner Frau, unser Kind, ein Buch

Slide 23 - Quiz

Kennst (jij)..... (hem) .....?
A
du - ihn
B
du - ihm
C
dir - ihn
D
dich - ihm

Slide 24 - Quiz

Dies... Männer kaufen ein.... Auto.
A
Diese - einer
B
Diesen - einen
C
Diese - ein
D
Diese - einem

Slide 25 - Quiz

Kapitel 1: Aufgabe 56 & 58
Auf Seite 43


Das Personalpronomen

Slide 26 - Slide

Adverbien
Handbuch 33 (S. 40-42)


Morgen werden wir dieses Thema ausführlicher besprechen!

Slide 27 - Slide

Adverbien und Konjunktionen
Bijwoorden en voegwoorden.
Bijwoord: geeft aan hoe, waar of wanneer iets gebeurd is (wann, wenn, als, damals, anders, sonst, während, her, hin)

Voegwoord: verbindt zinsdelen of woorden met elkaar (oder, ob, entweder..., oder..., weil, denn, dass)
--> Zie handboek

Slide 28 - Slide

Üben: Aufgabe 55 & 57 
Aufgabe 56 = Hausaufgaben.

Slide 29 - Slide