2kgt 3.4 Schrijven en formuleren

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k, t
• Leerjaar 2

3.4 Schrijven en formuleren

Lesdoelen

IN DEZE PARAGRAAF LEER JE:

• hoe je een betoog schrijft;
• hoe je je mening en argumenten geeft;
• hoe je korte en lange zinnen afwisselt in je tekst.

Dit weet je al over feiten en meningen. Welke zin is goed?

1. Als je vertelt wat je van iets vindt, dan geef je je mening
2. Als je de reden geeft waarom je iets vindt, vertel je een feit

Feit

Mening

Ik vind mijn broer vaak irritant.

Mijn nieuwe mobiel kostte 148 euro.

Een betoog schrijven

• In een betoog geef je je mening over een onderwerp. 
• Je wilt de lezer overtuigen van jouw mening. 
• Je gebruikt hiervoor argumenten.

Een betoog schrijven

Waar of niet waar? In een betoog geef je je mening over een onderwerp.

1. Waar
2. Niet waar

Waar of niet waar? Met argumenten leg je je mening uit

1. Waar
2. Niet waar

Korte en lange zinnen

• Een tekst lees prettig als je niet steeds dezelfde woorden herhaalt.
• Je kunt bijvoorbeeld verwijswoorden, synoniemen, of omschrijvingen gebruiken. 

Wat is een verwijswoord?

Wat is een synoniem?

Wat is een omschrijving?

Voegwoorden

• Voegwoorden gebruik je om twee zinnen aan elkaar te plakken (samen te voegen).
• Voorbeelden van voegwoorden zijn: maar, want, omdat, en, of

Ga jij met de bus of ga jij met de fiets?

Ik ga liever met de bus, want dan word ik niet moe.

Maak van de lange zinnen twee korte zinnen. Haal het voegwoord weg.
Hij is nog jong, dus hij weet wat ons bezighoudt.

Aan de slag

Maak opdracht 1, 2, 3, 4, 6, 7 en 8